Nor zie ik Amsterdam's grootste en ■voornaamste plein voor me, zooals het er omstreeks 1890 uitzag. Het ging toen in Amsterdam nog alles zooveel gemoedelijker en langzamer. Verkeersagenten, zooals ze nu op den Dam ■waken voor de veiligheid, waren niet noodig: het geronk der automobielmotoren klonk er nou niet en de elektrische trams hadden nog niet hun intrede gedaan in onze echoone stad. Schilderachtig lag de Dam daar. Het eeuwenoude paleis beheerschte als het 8e wereldwonder, het geheel, z'n klokkenspel beierde over de omgeving op de kwart-, halve- en heele uren en 's Maandags luisterden de voorbijgangers nanr het spel van den meestër, die vrooliike liederen uit Hemony's schepping deed opklinken. Dat alles is nu nog zo°-, Nieuwe kerk, aan de andere zijde van de Mozes- en Aaronstraat zag er anders uit. Langs deze straat waren aan de kerk winkeltjes gebouwd, kleine, onaanzienlijke gebouwtjes en er was naast den hoofdingang een kroeg, Augustinus genaamd, een der meestbekende van het toenmalige Amsterdam. Hier kwamen al vroeg 's morgens, behalve Zondag, als het gesloten was, de gasten, hier kwamen de reizigers hun biertje konsumeeren, en hun eitjes eten, twee voor een dubbeltje, het heele jaar door. En 's avonds was het er vol. zoo vol, dat men er de rook snijden kon : en misschien waarden de geesten der gronte voorvaderen, begraven in de kerk, hopeloos rond door de gewelven, opgeschrikt doo{ het lawaai der joelende bezoekers.
Ook het gedeelte tusschon Eggersstraat en Nieuwendijk zag er anders uit met z'n winkelhuizen, die nu omgebouwd zijn voor de reisbureaux en aan den anderen kant van laatstgenoemde straat stond een oud winkelhuis, dat door de firma Kattenburg aangekocht, omgebouwd werd tot het tegenwoordige kleedingpaleis. Daarnaast was, zooals nu nog de factory van Van Gend en Loos; maar geen auto-vrachtwagens snorden het gebouw uit, om de verschillende pakjes en andere poederen over Amsterdam te verspreiden — flinke Ardennes trokken de wagens, bestuurd van den hoogen bok door den gegallonneerden koetsier. Naast van Gend en Loos stond „De Bisschop", zoo genoomd naar den gevelsteen, een heel, heel oud koffiehuis, waar 's middags de Amsterdammers voor 't raam zaten, om de toenmalige drukte aan te zien. 't Was wel de moeite waard. Uit k ondergeteekende. Hoe ik eriit gekomen ben, meer geJopen, ik weet het nie1,. Maar wei hoor ik nog de angstkreten der getrotfenm.-. wel zie ik nog de mannen met bebloede hoofden wegvluchtten, wel zie ik nog de gasthuiskarretjes met de gewonden wegrijden en nog hoor ik het gebrul van woede der duizendkoppige menigte tegen de politie. En boven ait alles uit straalde, prijkend, in het verlicht goud, het Vrijheidsbeeld . . . Naatje. Aan den kant van net Damrak lag de voorgevel van Zocher's Beurs ingewijd in 1842, de beurs, waar kooplui en effektenmenschen hun zaken deden in de eene groote zaal. en waar dikwijls zoovelen werden uitgekleed door plotselinge gewilde daling, waar menig renteniertje, belust op grooten winst, z'n duitjes verspeelde en dan verplicht . was opnieuw te beginnen. Maar ook vreugde heerschte er soms op de beurs. Dat was, als de schutterij er hare oefeningen had en er de grootste nonsens verkocht werd., dat was vooral, als eens per ja.ar, de jeugd er mocht spelen, ter eere van het door een Amsterdamschen jongen ontdekte buskruitverraad. Dan brachten de moeders er 's morgens hun jongens, getooid met sjako's en blikken sabeltjes, dan wordt er getrommeld en getoeterd en de kindervreugde verving er het tergend geschreeuw der konkurreerende peursmepschen. la begin der 19e eeuw werd Zocher's beurs afgebroken en het geheele aspekt van deh Dam ter plaatse veranderd. De Vischsteeg met z'n bekende mosselenhuis verdween, evenals het Kommandantshuis, waarvan ik nooit de eigenlijke bestemming heb geweten. ïusschen de beur? en dit huis was de standplaats der paardetrams. Hier was jaren geleden de eerste omnibus met imperial vertrokken naar de Plantage, thans was het de groote standplaats. Van hier verrtok men in de kleine wagens met den vuricen klepper naar alle richtingen, de. kondukteurs hadden nog geen missive noódig om beleefd te zijn, want gewoonlijk kregen ze een . plak als fooi en moest je nog even sigaren koopen bij Hajenius, dan wachtte de koetsier wel even tot je terukwam. Goeie, oude tijd! Het Sigarenpaleis van II a j e n i u s stond op den hoek van 't Rokin en het was voor dien tijd één der bezienswaardigheden, met z'n prachtig interieur, geheel afsrezet met marmer en algemeen bokend om z'n schitterende sigaren, die varieerden in prijs tusschen 2 en 5 cent, maar' die ook in de duurste soorten te krijgen waren, tot een gulden toe. Naast dit gebouw stond het koffiehuis van Van der M ooien, een aardige pijpenla, waar de gegoede Amsterdammers gaarne vertoefden en daarnaast stond het loterij-kantoor van Cretier en Kamp,_ het z.g. g elukskantoor. Hier verdrongen zich bij het uitgeven der Staatsloten honderden kooplustigen. Van 's morgens 5 of 6 uur waren er al, die met hn vouwstoeltje vlak bij de deur gingen zitten, om toch vooral hun twintigje niet te missen en dikwijls werd hun een riks geboden, als zij hun plaats afstonden. Op de eene hoek der Kalveretraat, iets uitspringend itond het groote gobouw „Zeemanshoo p". do sociëteit der kapiteins en stuurlieden ter koopvaardij. In het begin der negentiende eeuw gebouwd, maakte het een aardig, geheel apart gedeelte van den Dam uit, geheel in tegenstelling met den overbuurman „de Groote Club", een eenvoudig heerenhuis toentertijd, ingericht als sociëteit. Al deze laatste gebouwen zijn nu verdwenen. Peek en Cloppenqurg kochten Hajenius, van der Mooïcn,* Cretier en Kramp en „Zeemanthoop" op en bouwden er hun groot magazijn, zeker niet ter verfraaiing van den Dam en het oude gebouw „de Groote Club" werd omgebouwd in „de afgeknotte Molen", zooals de Amsterdammer het nieuwe gebouw noemt, welks bouw 'het oude 'kroegje, ~de Roemer" opslokte, dat 's morgens vroeg, zoo tegen 0 uur al de eerste gasten ontving, die even een neutje namen, alvorens naar hun werk te gaan en dat z'n grootste klandizie had van aapjeskoetsiers en tromkondukteurs. O, die aanjeekoetsier» op den Dam. 't Was een bij de uitgaande jeugd van toen bekende groep. Vooral één, Smit geheeten, begaafd met een aardigen tenor, wiEt, hoe laat ook, nog wel een lokaliteit te vinden, waar pleizier te beleven was en ook ~de Schorre" en „de Manke" waren overbekend. Heel, heel veel van het aardige op den Dam is verdwenen. Modern gebouwde paleizen, die het aspect niet mooier hebben gemaakt, namen de plaats der vroegere huizen in, de Bisschop blijft onbewoond, jarenlang duldde men er de modderpoel,. . maar nog als voor eeuwen etaan daar de Nieuwe Kerk, nu ontdaan van haar winkelmantel en Nederlaud's grootste bouwwerk, het oude St&dhuii van Jacob van Campen. Mei 1827. H. K. TEUNE.
"Herinneringen aan oud-Amsterdam. De Dam.". "Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij". Amsterdam, 1927/06/09 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011114113:mpeg21:p003
"Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij". Amsterdam, 1927/06/09 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011114113:mpeg21:p003
in liet algemeen ben ik geen vriend ▼an begrafenissen ; en dat is heel begrijpelijk, wanneer men weet, dat ik noch doodkisten verkoop, noch lijkkisten verhuur, ja, zelfs geen aanspreker <}f doodgraver ben. Nee, ik vind begrafenissen onaangename maners en bovendien heb ik opgemerkt, dat ze op de onmogelijkste tijden en bij het ongeschiktste weer plaats vinden. Of de hemel is diepblauw, op alle graven glanzen de gouden letters in de zon, in de schaduw dragen blad en gras de dauw, die van heimelijke lichtstralen fonkelt en parelt en dan onderga ik deze wreede ironie van god als een ernstige persoonlijke beleediging. Of wel _ het regent, dat het giet; ■waarheen je_ je ook wendt of keert — het zweept je pal in je gezicht en bij eiken stap die je doet. zak je diener in den doorweekten bodem weg; of het vriest dat het kraakt, de grond klinkt alsof je over deksels van doodkisten loopt, en als het afgeloopen is, ben ie alleen maar verbaasd, omdat je zelf niet bar verkouden bent geworden. Nooit is het weer bij begrafenissen nu eens zooals bet ziin moet — en dan — dan — de lijkrede! En toch, eens had ik graas; zelf willen s-meken, toen was het mij te moede, alsof ik het moest doen. en misschien zou ik er toen de woorden wel voor gevonden hebben. M*ar op het graf wrak dien dag een jonge man ; waarscbiinlijk was het zijn, bedoeling ons te laten zien, hoe goed hij op de hoogte van den bijbel ■was, — maar wat wilde dat zeggen : hij kende toch de overledene niet en ik had haar jaren en jaren heel na gestaan. Ik zou met veel minder routine, maar met een warmeren klank in mijn stem «esproken hebben. Ik zou ongeveer dit gezegd 'hebben : „Wat in dit leven is niet onverschillig. wanneer het geboren worden op den keper beschouwd alniet meer dan een ongelukkig toeval is? Maar dit toeval heeft een onverbiddelijk gevolg — den dood. Ik denk, dat we ons daarmee wel kunnen troosten. Of — niet? Och, dat moet ieder .met zichzelf uitmaken. Doch dit toeval — het leven genaamd — sluit ons in ijzeren kooien, die we overal mee naar toe sleepen en nooit of nimmer zullen wij de dikke ijzeren staven kunnen breken of buigen ; geboorte, stand, geslacht, tijd hebben invloed op onzen gezichtskring zoowel als op onze scherpheid van blik ; wij komen slechts met een klein aantal andere menschen samen en onze zinnen omspannen slechts een zeer nietig fragmentje van het ziin. Vreemd is ons het eigen, vreemder nog vreemd leven. Schimachtig stijgt in ons de herinnering op, ondoordringbaar hult zich de toekomst voor ons in sluiers; slechts het oogenblik leeft, doch ook dit is onaanraakbaar, onweerbaar. Daardoor is ons leven slechts schijn, en de ziel — die allergeestigste ontdekking van den menschelijken geest — zij lost zich op — nog voor het lichaam. Sterft iemand die ver v&n ons afstaat — het raakt ons niet; stond de doode ons na, dan sterft hij toch enkel in ons. Zoolang we in staat zijn z'n schim oo te roepen, is hij niet geheel en al gestorven ; sterven ook wij, dan verkruimelt met ons het allerlaatste restie van zijn leven. Maar hoevelen zijn dood lang voordat de aardsche vernietiging ben treft, omdat niets van hen in anderen is overgestroomd ? Zie, wat deze vrouw echter van anderen onderscheidde, dat is: zij ging geheel, rein, ongedeeld op anderen over, vergroeide onafscheidelijk met vreemd leven, en bleef daarbij zelf toch innerlijk eeuwig eenzaam. Dat is een zwaar martelaarschap. Mag ik u daarvan vertellen, wat ik toevallig weet? Luistert! Zij is ergens in een klein dorp geboren, de zoo-en-zooveelste van een heele bende kinderen. Als kind is ze naar school gehold, uren ver, en heeft veel op jhet land geholpen : aan haar jeugd, die zij in de open lucht doorbracht, hingen haar herinneringen gedurende de dertig jaar, welke zij in een woestijn van huizen gevangen zat, eerst bij ons en daarna twintig jaar lansr in dakkamertjes, achterhuizen en vochtige kelderwoningen. Zij bewaarde dezen tijd der vrijheid in zich, want eens heeft ze er mij van verteld, zij. die eigenlijk nooit lang achtereen over een onderwerp sprak, maar enkel kort. samenhangend, doch scherp en klaar 'haar meening zei. Haar oordeeien hadden bijna de stellige kracht van spreekwoorden en sloeTpn altijd den spijker op denkop. „Wel Annechin, hoe zit 't? Ga je nog altijd niet trouwen?" Ze lachte: ,;Geloof je nou heusch, dat ik niet meer trouwen kan. Laatst heeft de portier van hiernaast me nog echt ten huwelijk gevraagd." „En waarom he>b je niet ja gozetrd ? Dat was mis schien 't beste geweost, dan hoefde je niet meer_ dag-in dag-uit bij vreemde menschen uit werken te gaan.' ~Och nee — heb ik gezegd — laten we 't maar laten zooals 't is, ik heb aan die eene keer meer dan genoeg : trouwen is goed voor jonsie menschen. maar wij, oudjes, wij moeten weg om nlaats te maken voor de jongeren." •Ia — maar eens heeft ze me toch een lang verhaal gedaan, hoe ze als kind 's middags-op het land was gegaan om te helpen, en hoe ze toen aan den rand van den akker was gaan liggen, o, een oogenblik maar, om even uit te rusten, want het was heet. Toen had ze naar den blauwen hemel opgekeken en eeuwig waren de halmen door elkaar heen gevallen en de aren hadden geknikt en geknikt met hun zware kopjes, en de lange stekels hadden zóó in de zon gefonkeld, dat haar oogen er bijna Dijn van hadden gedaan, en ze was hoe langer Koe moeër geworden, tot ze ein delijk vast in slaap was gevallen ; en toen ze wakker werd, stond de zon a' achter het bosch, en ze was naar 'huif gehold zoo 'hard ze maar kon — omdat ze bang voor slaag was. Ja, dat heeft ze me eens heel uitvoerig verteld, ter wijl ze anders toch heel weinig sprak ■ Vis _ meisje kwam ze op een suikerfabriek en daar heeft ze met een blik ken plaat de zenuwen van een vinget doorgesneden. Die vinger bleef stijf onbruikbaar, en toch deed ze zelfs mot deze hand meer dan menigeen met twee gezonde handen. Werk, zwaar werk, dat was het refrein van haar leven! En het was geen vrije arbeid voor haar eigen bestwil, maar de taak van een lastdier in vreemde huizen, voor vreemde menschen. Tot weinigen onder hen is ze iets nader gekomen, en toch heeft ze gezwoegd voor de menschen, vlijtig, met heel haar kracht al dankten ze er haar ook met een karig loon voor. Ze moet vroeger als meisje mooi geweest zijn, groot, gespierd. een wezen, zooals de duivel ze graag heeft...... en zoo kwam ze in de stad; toevallig in het huis van mijn ouders. Ja, de tijd vliegt voorbij, dit is nu al meer dan dertig jaar geleden. Naast mijn moeder heb ik aan deze vrouw mijn leven te danken, want ik had mij heilig voorgenomen zoo vroeg als maar eenigszins mogelijk was afscheid van de wereld te nemen, voordat het leven mij tót een lastige en kostbare gewoonte was geworden, welke men niet meer wil nalaten, ongeveer zooals het velen menschen met net rooken gaat. Haar gelukte het, door haar doen, en haar vriendelijke woorden, mij van dit voornemen af te brengen, en ik kan bij dit alles niet eens zeggen, dat het mij nu spijt, haar raad toen opgevolgd te hebben. Tien jaar is ze bij ons in huis geweest, 'heeft ze ons allen zien opgroeien, en twintig jaar daarna is ze ons nog met opofferende liefde< trouw gebleven, en toch stond het niet in onze macht, gelijk met gelijk te vergelden. Juist, toen ons levcnsscheepje heel in de dieote tusschen woeste golf-gebergten slingerde, was zij het, die naar het roer greep en stoer hielp sturen ; en dat, terwijl ze meer dan genoeg met zichzelf te doen had, terwijl ze in haar eigen huwelijk diep leed, zware beleedigingen ondervond. Ik herinner mij nog haar bruiloft, die_ ergens in de Müllerstrasse werd gevierd, in een woning waar ik nog nooit was geweest. Er was gebraden kalfsvleesch en pruimen-compót en 'ater op den avond werd er gedanst. Het waren allebei knappe menschen en in het begin hebben 'ze waarschijnlijk niet slecht met elkaar geleefd. want de metselaar was eigenlijk geen ruwe kerel, maar kort na hun trouwen kreeg hij een ongeluk en toen ging het verkeerd met hem ; hij werkte niet. sloeg zijn vrouw en verdronk het geld dat zij verdiende. Wanneer men hem dit verweet, zei tiij: ik heb vijf jaar voor mijn vrouw gewerkt, nu moet zij ook maar eens vijf jaar voor mij werken. Gelijke rechten, gelijke plichten! Hiervan was hij niet af te brengen. Het werd hoe langer hoe erger met hem : hii bracht Haar boeltje naar den lommerd, als zij uit werken was; eindelijk dreigde hij haar met mes en bijl en is ze wegge,'oonen. Nu sloeg hij zijn tenten in de 'iekenhuizen op, om ten slotte ergens in een massagraf zijn laatste rustplaats te vinden. Deze weinige woorden omvatten een onmetelijke ellende, welke vijftien jaar duurde. En deze vrouw heeft in die jaren gezwoegd van 's ochtends zes tot laat in den nacht, gewas-%chen, schoongemaakt, het zwaarste werk gedaan, wel ernstig en knorrig, ■naar zindelijk, vlijtig, plichtsgetrouw en onvermoeibaar, stipt en eerlijk als •»oud. Wanneer men heeft, wat men 'legeert, is het geen bizondere verdien'te zijn taak in het leven naar behoo ren te vervullen. Weten iullie wel, jullie met jullie keurige jassen aan en jullie dhequeboek op zak. wat armoede wil zeggen, hebben jullie dat wel ooit volkomen begrenen? Niet, dat jullie -■iet te eten hebben: dat is niet het ergste, maar welk een invloed de arnoede op jullie heeft, hoe zij jullie 'oen en laten leidt, jullie voelen en lenken bepaalt, hoe ze iullie laf, kleingeestig en laaghartig maakt. En deze .touw, die arm, doodarm was, wa; loor en door voornaam en van een ■iraohtig-ontwikkelde innerlijke beftcha ving. Hoe gierig ze ook voor zichzelf iraa — ze liep liever twee uur dan dat "en paar centen voor de tram uit gaf — voor anderen was haar niets te veel : y.p heeft ges,paard voor haar zoon, die ïich met vrouw ; en kinderen als slotenmakersknecht, zoo goed en zoo kwaad als 'het ging door het leven sloeg — gespaard, opdat haar kleinkinderen later iets konden leeren ; ze kwam op eiken verjaardag bij ons en bracht ons geschenken, ver boven haar middelen. Haar leven Btroomde met krachtige golven onbelemmerd in stagen arbeid voort. Als ze eens een dag vrij was, kwam ze bij ons om een handje te helpen. Ze hield van ons, en voelde met ons mee, en het hinderde haar meer dan onszelf, dat het bij ons niet zoo kon toegaan als in de andere huizen, waar ze kwam. Dat gaf ze ook onverholen te kennen. Gelijk de goede geest in de sprookjes, hielp ze waar te helpen was, en, zooals een boot een zoglijn in den waterspiegel achterlaat, di» iri de zon schittert en glanst, zoo glansde alles van orde en helderheid, waar zij aan het werk was geweest. Ze was maar zelden vriendelijk, kritiseerde en trok heel fel van leer, vooral mij veterde ze — toen ik allang de tuchtroede ontgroeid _ was — vaak onbarmhartig uit, als ik niet voorzichtig met mijn kleeren omging. ~Je hebt alweer franje aan je broek ; natuurlijk, jij moet de dingen ook aanhouden, tot ze in flarden van ie lichaam vallen; waarom trek je thuis geen andere kleeren aan?" Dat klonk niet bepaald bemoedigend, maar het was wel eerlijk. Ze werd ouder, het werk begon haar a! dikwijls zeer zwaar te vallen. Het ging niet meer zooals zij 'het wel zou wenschen en toch kon ze er niet toe besluiten een betrekking als huishoudster aan te nemen. Kort geleden deed ze een ernstigen val van een ladder en sindsdien sukkelde ze ; maar ze bleef aan het werk en in 't begin van deze week sjouwde ze nog met zware manden naar dén zolder. Doodziek kwam ze thuis en bezweek binnen twee dagen aan inwendige kwetsuren. Er werd geld bij haar gevonden, naar muntsoorten in de hoeken harer kasten in pannen en kopjes gerangschikt. Het waren een paar duizend mank, die ze voor haar zoon en haar kleinkinderen uit haar mond gespaard had. En wanneer een Vandermlt millioenen nalaat, dan heeft het vergaren daarvan hem niet een honderdste van de moeite gekost, van deze vrouw. Aan eiken cent — zweet, arbeid, ontbering. Had ze door de week van 's ochtends tot 's avonds gezwoegd, dan kwam ze 's Zondagsmiddags uit haar kelderhokje te voorschijn om aan het kanaal aan den overkant op een bank te gaan zitten. Daar kwam de portier van naastaan bij haar zitten om een beetje met haar te praten. Alle knechten en dienstmeisjes in de buurt kenden haar, groetten haar en riepen haar in het voorbijgaan een vriendelijk woord toe. Of Anna ging 's Zondags al vroeg in den ochtend uit, legde den langen weg naar de Höchstestrasse af, waar haar zoon, haar schoondochter en haar kleinkinderen woonden; de kinderen hingen aan haar, want ze-kwam nooit met leege handen. Als ze zelf jarig was, vond ze het heerlijk haar gasten hartelijk te ontvangen. De lappen stof voor japonnen, die men haar gaf, legde ze altijd weg, zonder er ooit iets van te laten maken : Ze vond, dat ze wel heel eenvoudig gekleed was, maar toch nooit in gescheurde kleeren rondliep, en dat was haar voldoende. Ik heb altijd gehoopt, later tenminste iets van dat wat zij aan mij deed, te vergoeden, en het zou mij wel gelukt zijn, als z'y zich nu niet in naar roerende bescheidenheid aan mijn dank onttrokken had. Doch nu blijft mij niets anders over dan hier innig bedroefd te zeggen, wat zij voor mij was, en wat ik haar verschuldigd ben. Een tastbaar stuk van mijn leven is met haar verscheiden tot schaduw geworden. Nooit zal ik haar lieve gestalte meer zien, nooit meer! lets, dat was, zal niet meer zijn?! Hier staat mijn verstand bij stil. En ik wil ook niet tobben, ik wil ook niet denken, ik wil ook niet gelooven. Ik wil enkel afscheid nemen van haar, van mij! Men moet over een afscheid niet nadenken, want in elk afscheid ligt een brok waanzin. Waarom staan jullie hier nog, ga naar huis, levenden, allemaal. Do dooden moeten hun dooden begraven." Ja, zoo zou ik waarschijnlijk gesproken hebben.
"LAATSTE GROET. Door GEORG HER MAN N. Vertaald door ALICE VAN NAHUYS.". "Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij". Amsterdam, 1927/06/09 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011114113:mpeg21:p003
In het jaar 1846 stierf Virginia, de vrouw van den Amerikaanschen dichter Edgar Allan Poe. In de diepste ellende leefde de dichter en stierf zijn vrouw. Een vriend die hen bezocht, «chreef: „Er waren geen dekens op het stroobed, alleen maar een sprei en een laken. Het was buiten koud en do doodzieke vrouw had die vreeselijke koude rillingen, waarmede de koorts van een teringlijdster gepaard gaat. Zij lag op het stroobed gewikkeld in de overjas van haar man, een groote geelbruine kat op haar boezem. Da* wonderlijk dier scheen te beseffen, boe nuttig het was. Jas en kat waren het eenige, dat de stervende eenige warmte gaf, behalve wanneer haar man haar handen en haar moeder haar voeten omklemd hielden!" _De dichter Poe, die. door verfciezingsagenten dronken gevoerd, in een straatgoot stierf, heeft onsterfelijke gedichten geschreven. Wie geen Ëngelscli kent, zou het moeten leeren om de schoonheid van Poe's „LerriOre", „The Bells", „Annabel Lee" en „The Raven" mede deelachtig te kunnen worden. Voor dit laatste gedicht (De Raaf, indertijd door Jacob van Lennep vertaald) kreeg Poe indertijd ongeveer vijf-en-twintig gulden. Voor het manuskript daarvan werd thans in Amerika honderd-twintigduizend gulden betaald, dat is dus 4800 maal zooveel -als voor het oorspronkelijke ! Het Engelsche blad, dat dit wrange bericht brengt (wrang! immers ae eenige die bij deze late waardeering zijde spint is de kunst-,.handelaar"!) schrijft er boven: „Life's little ironies", wat zooveel zeggen wil als: kleine ironie des levens. Zou in plaats van kleine ironie groote tragedie niet beter gekozen zijn geweest?
"Ironie of tragiek?". "Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij". Amsterdam, 1927/06/09 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011114113:mpeg21:p003
Deze vraa.g wordt door het Duitïche maandblad „Uhu" met de volgende tragische anekdote beantwoord: Een schilderijenliefhebber kwam op zekeren dag den rommelwinkel van Vader Tanguy binnen. „Wat kost dit schilderij van Van Goch V' Het was een prachtig stilleven. Vader Tanguv keek in een register na en antwoordde: „Twee en veertig franken." „Waarom precies twee en veertig franken en bijvoorbeeld niet veertig of vijftig?" vroeg de kooper. „Och, toen die arme Vincent stierf", antwoordde Tanguy. ..was hij me nog twee en veertie franiken schuldig. Neem u dit schilderij, dan ben ik quitte." Op het oogenblik is het sohilderij 80.000 franken waard!
"Wat is een Van Gogh waard?". "Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij". Amsterdam, 1927/06/09 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011114113:mpeg21:p003
j Wat doen de zoons van beroemde ! vaders 1 Een interessante vraag, waarop hieronder voor een paar gevallen het antwoord moge volgen. A rthur Schni t z 1 e r's zoon Heinrieh is tooneelspeler te Berlijn. Een van Karl Liebknecht's zonen is schilder. Tri6tan Bernar d's zoon Raymond is filmregisseur. Gabriele d'A n n u n z i o's zooi Gabrielino is eveneens filmregisseur. Minister Sreseman n's zoon i musikus en komponist. Pain 1e v é's zoon Jean is in hei Theatere Michel te Parijs werkzaam. Baldwi n's zoon is in de Engel sche Arbeiderspartij werkzaam. liindenbur g's zoon is officier en de persoonlijke adjudant van zijn vader. Een van Gerhard Ha liptin a n n'e zonen is gezantschapeattaché. Tol s t o i's zoon is filmakteur te Hollywood.
"Zoons van beroemde vaders.". "Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij". Amsterdam, 1927/06/09 00:00:00, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 26-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011114113:mpeg21:p003