rpoen Hendrik Chabot in 1949 1 stierf in zijn kleine huis aan de dijk in de Bergschenhoek nabij Rotterdam, ging het bericht als een schok door kunstminnend Nederland. Toen pas realiseerde men zich op welke wijze de schilder ons een document humaln had nagelaten omtrent de barre ellende, de vervolgingen, de Jodenhaat, de angst der onderduikers, heel het schuwe leven uit de oorlogsjaren. In die tijd heeft men wel eens te hoogdravend geschreven over datgene wat niet altijd ontdaan was van al te dramatische effecten. Thans, 10 jaar later, kunnen we meer afstand nemen van het oeuvre van deze typisch Hollandse meester, die zich altyd zo sterk aangetrokken heeft gevoeld tot de boeren, het vee en het dikwijls zo sombere land in de periferie van de havenstad. Verscheidene werken wijzen wij thans af, althans wij zien ze in ander verband, terwijl vroeger minder opgemerkte doeken groter gloed krijgen en aan betekenis winnen. Dat bespeurt men op de tentoonstelling van schilderden, beelden en nog onbekende tekeningen, die thans is ingericht in het Centraal Noord-Brabants museum te 's-Hertogenbosch en na 21 december verhuist naar Amersfoort. Een hevig aan de weg timmerende kunstenaar is Chabot nooit geweest. Zijn gehele natuur was die van een teruggetrokken mens. die eerder argwaan kreeg bij een goede critiek, dan dat hU er zich door gevleid voelde. In 1935 schreef de N. R. C.: ~Hoe langer wU zijn werk kennen, hoe meer het er op begint te lijken dat h(j de fase van de aanloop niet te boven weet te komen. Na ogenblikken van groei, als men juist van plan was vast te stellen dat de kunstenaar zijn weg dan toch gevonden scheen te hebben, lijkt hij het spoor weer bijster te raken en ontstaat een stilstand, die bedenkelijk veel heeft van achteruitgang."
Nu wij na jaren die ontwikkeling, die stilstand, dat zoeken naar nieuwe wegen bezien, begrijpen wij nauwelijks meer iets van de twijfelzucht waarvan de criticus sprak, want achteraf zien wij slechts een zeer bewuste groei naar een doel. Al kunnen wij soms bij Chabot hier en daar een zekere overtrokken gevoelsuitbeelding bespeuren, soms ook een zeker maniërisme in de bouw van koppen en gelaten, expressies en beweging der handen; het oeuvre ia zo veel omvattend dat na een verantwoorde schifting een overzichtstentoonstelling meer dan genoeg bewijzen levert om de grandeur van deze subtiele geest aan te tonen. In de twintiger jaren zien wy Chabot als een symbolisch cubistische avantgardist. HU zocht naar vereenvoudiging van vormen en werkt veel als beeldhouwer, waarbij hij vooral en-tailledirect in hout snijdt. Er zijn veie beelden uit die Ujd op de tentoonstelling te zien, grote beelden van boeren, sterk expressiet, bewust gedeformeerd, enigszins verwart met het vroege werk van Raedecker, Krop en Polet. De schilder heeft het uiteindelijk van de beeldhouwer gewonnen en reeds dadelijk ziet men het eigen karakter van de meester !n de Ujd toen het spectrum der Nederlandse kunst verliep van de mathematische abstracties van Mondriaan en Van der Leek via de meer Frans georiënteerde Sluyters naar het magisch realisme van Willink en consorten. Men heeft Chabot veel vergeleken met Permeke, een parallel die niet opgaat, want de beide karakters waren totaal verschillend van aard. De gelijke gerichtheid die zich in sommige landschappen openbaart, is een uiterlijke, Chabot is veel ethischer, hij had een zending die niets van doen heeft met het Dionysisch karakter van de meester uit Jabeke. Dit neemt niet weg, dat men b(j Chabot veelal één beeld krijgt bl) het bezien van mensen, dieren en landschanpen. De door zorgen en nood afgebeulde mens staart u op dezelfde wijze aan als de koeien en paarden. Niet het intelligente, scherpe, vurige mensentype, niet de Don Juan, de beau-garcon of de misdadiger spreken uit Chabots werken, nee, het zijn de door zware arbeid afgematte, door ziekte en sociaal onrecht aangetaste figuren en het was dan ook geen wonder dat de herleving van Chabot na de vreselijke brand van Rotterdam, die b(jna gans zijn oeuvre vernielde, na de ernstige kolendampvergiftiging, die hem physiek zwaar trof, het juist de vervolgden. de ontheemden, de opgejaagde Joden en onderduikers waren die hem troffen. De expositie toont een aantal zeer mooie werken uit de dertiger jaren, waaronder het landschap met de hooioppers, de rustende boer en het in feller coloriet oplevende beeld van de drie starende zusters. Uit de oorlog is o.a. het prachtige beeld van de moeder met het gewonde kind en de vlucht met de vogelkooi. Ook zijn er „De schippers" die- tot de mooiste werken i behoren. Daar gloeit ook een grotere | levensblijheid aan en een wonderlijk gevoel voor humor speelt over de gelaten. Chabot heeft de laatste jaren van zijn leven bijzonder Intens geleefd en gewerkt, een grote rusteloosheid maakte zich van hem meester en steeds laaiender en blljder werden zijn landschappen. Daarin bereikte hij een synthese die wellicht grootser was dan het grote en laatste werk, de Intocht van Christus. Dan heeft de tragiek plaats gemaakt voor hoop en verwach- Ung' MARIUS VAN BEEK
Hendrik Chabot: de drie dochters (1936).
Fragment van Intocht van Chriituj (1943).
"Gun U DE TIJD Het dramatisch document humain van HENDRIK CHABOT Overzichtstentoonstelling in Den Bosch bewijst grandeur van subtiele geest". "De Tijd De Maasbode". Amsterdam, 1959/12/19 00:00:00, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011234622:mpeg21:p009
"De Tijd De Maasbode". Amsterdam, 1959/12/19 00:00:00, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011234622:mpeg21:p009
In 1955 publiceerde Martial Guéroult, hoogleraar aan het Collége de France, het eerste deel van zijn grote werk over Malebranche onder de titel La Vision en Dieu (Varia 30 juni '56). Nu zijn de beide volgende delen verschenen onder de gemeenschappelijke titel: Malebranche, Les Cinq Abimes de la Providence. Deel II draagt als ondertitel L'Ordre et I'Occasionalisme; deel 111 La Natura et la Gr&ce 1). De Oratoriaan Nicole Malebranche (1678—1715) behoort met Descartes en Pascal tot de zeer groten, die aan het begin staan van de Franse filosofie, maar in tegenstelling tot beide andere wijsgeren heeft hij buiten Frankrijk geen zeer grote invloed uitgeoefend, tenzij op het ontologisme van de tweede helft van de 19e eeuw. De filosofie van Malebranche ls een poging de nieuwe natuurwetenschap, de nieuwe filosofie (Descartes) en de Christelijke theologie tot een eenheid em te scheppen, zodat de dreigende tegenstelling tussen profane en gewijde wetenschap of wel tussen denken en geloven overwonnen wordt. Men zou zyn streven kunnen vergelijken met dat van Teilhard de Chardin in onze eeuw Welke zijn nu de vijf afgronden der Voorzienigheid. waarover Malebranche spreekt? Het is eenvoudig ze op te noemen: het zijn de afgronden van de materiële wereld, van de psycho-fysische wereld, van de psycho-geestelijke wereld, van de wereld der engelen en van de wereld van het Evangelie. Deze opsomming is eenvoudig. Maar wat is met ieder van deze werelden aangeduid? Waarom worden zij aangeduid met de term afgrond? En welke rol «peelt hier de Voorzienigheid? Eerst een citaat, door Guéroult genomen uit de EntreUens Métaphysiques, Juist omdat dit citaat ons wederom herinnert aan Teilhard de Chardin: „Men moet niet stilstaan bij de eerste afgrond van Gods Voorzienigheid t.a.v. de verdeling der materie en de ordening van het lichaam; men moet er doorheen Kaan om in een tweede afgrond at te dalen en vandaar in een derde, totaat *U aangekomen zijn op het punt waar alles eindigt en God alles verenigt" (dl. II p. 271-272). Aan de beschrijving van deze afgronden is Deel 111 gewijd. De eerste naam spreekt voor zichzelf: hei Is het mysterie van de ordening van de «tof. Maar dit mysterie verdubbelt zien In de mens, die lichaam (stof) is en ziel. En daarenboven heeft de ziel twee aspecten: het ene is naar het lichaam gericht, zonder er een eenheid mee te *orden: het andere is geest (de psycholntellectuele wereld), verbonden met het Woord Gods. Van de wereld der en- Keien weten wij alleen door het geloot, maar onze kennis van de genade moet *ich ontwikkelen analoog aan onze Kenlis van de natuur. De laatste en diepte afgrond is die van de universele gebade in Jezus Christus. , Voor Malebranche is er geen wisselwerking mogelijk tussen geest en stor. Hoe er dan toch orde mogelilk is, \er-s''art zijn occaslonalisme . Dat het moeilijk is hierbij aan **n vicieuze cirkel te ontkomen, is duidelijk. Doch wat geldt t.a.v. de *js"T *erking tussen geest en stof, geldt ook reeds op zuiver stoffelijk en andenijds °P zuiver geestelijk gebied. Malebran£ne erkent geen andere Causa dan God. *>t 'wfl causa (oorzaak) Jjlechts occasio (gelegenheid), vandaar.
Li '^er der vijf grote («bieden van wereld en t*n»de als het ware een nieuw domein voor God» voorzienigheid vormt.
ijTome 11, Aubler, PariJ» 1»». »» "*• 1* x 23.5; Tome IÜ ld. ld. *» bit id
"VARIA philosophica". "De Tijd De Maasbode". Amsterdam, 1959/12/19 00:00:00, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011234622:mpeg21:p009
T~\ intdag IS december is op 68-jarioe leeftijd overleden Ê I de schilder Slr Stanley Spencer, wellicht de meest omstreden figuur in de Engelse schilderkunst, die vorig jaar door koningin Elizabeth verheven werd in de adelstand. Het is op z'n minst opmerkelijk dat er in de Engelse beeldende kunst weinig sprake is Dan continuïteit en blijvend niveau, terwijl er wel steeds weer bijzonder wonderlijke en onafhankelijke figuren opstaan, in de beeldhouwkunst van deze eeuw hebben enkele figuren reeds een wereldnaam verworven; bij de schilders zijn het vooral Nicholson en Sutherland, die tot de meest opmerkelijke figuren behoren. Men kan daar ook de naam van Stanley Spencer can toe voegen, die sinds z\}n eerste optreden als jong kunstenaar na zijn studie aan de ,£tade school of art", niets heeft nagelaten om de goegemeente stevig tegen de schenen te trappen. Zijn werk is een mengsel van sterk overdreven naturalisme, surrealisme en klassieke vormbouw. Hij doet soms denken aan de Mexicanen Rivera en Oroszcos, ook wel aan de Amerikaan Ben Shahn. Vooral met zijn religieuze taferelen heeft hij dikwijls de gelovigen geschokt. Hij lijkt daarin op de onlangs overleden beeldhouwer Epstein, die men wel eens een grove brutaliteit en banale plastische vormgeving verweten heeft. Ook doet hij denken aan WiÏKam Blake als men denkt aan diens illustraties bü het boek Job.
Verscheidene malen I» het werk van Spencer op tentoonstellingen van Engelse kunst ln ons land te zien geweest. Zyn mooiste werken (Tate Gallery bezit er verscheidene) kwamen echter nooit over de Noordzee. De meest boeiende tild is die uit de twintiger Jaren, waarbij de Kruisweg langs een huls met uit alle ramen hangende mensen, bijzonder opvalt. Het kind van de honderdman <1919) liggend in een griezelig Ijzeren bedje, drie vrouwen starend over de rand Is bijzonder beklemmend, maar het laatste Avondmaal met al de blote voeten die onder de tafels uitsteken, krijgt een rhetorisch rit ma. Bizarre elementen boelden de schilder het meest Er is de aankomst van gewonden, een herinnering uit Macedonië, waar de schilder In de eerste wereldoorlog gevochten heeft en een „Opstand uit de doden"; uit de hoge graven kruipen de meest bizarre figuren ln doodshemden en confectiepakken. Spencers portretten z(jn weinig boelend, overdreven vleesgezichten, vettig en welgedaan. Het zelfportret dat het Amsterdams Stedelijk Museum bezit, Is echter zeer boelend en sluit ln zekere zin aan bü de conterfeltsels van Dik Vet.
Heel wonderlijk zijn de wandschilderingen ln de kapel van Burghclere, waarbij. men sterk aan de genoemde Mexicanen moet denken. Op de achterwand Is atn vreselijk beweeg van krulsen in wlr-war dooreen, één grote kruisiging of begraven in massagraven. Dan la er „Christus ln de wildernis", een baardige hurkende man in een pU en een schorpioen kruipt ln de grove handen. Ook de Jongste oorlog neeft Spencer uiteraard geïnspireerd tot soms zeer afachrlkwekkende vormen.
Sonoor van kleur zijn de snijbranders aan de Clyde; zwartgebrilde mannen met grote petten en monsterachtige handen ln handschoenen, een beeld van een hedendaagse technische wereld, waarom zou dat de hedendaagse kunstenaar niet boelen. Al.
Opstanding der ouders (1533).
Stanley Spencer: Christus in de wildernis (1939).
"SIR STANLEY SPENCER OVERLEDEN Wonderlijk verteller van surreële verhalen Omstreden figuur in Engelse schilderkunst". "De Tijd De Maasbode". Amsterdam, 1959/12/19 00:00:00, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011234622:mpeg21:p009
Michael Redgrave is een van de toneelspelers die zich mag verheugen in wereldfaam. Met Sir John Gielgud, met Slr Ralph Richardson, met Sir Laurence OUvier vormt hü het viertal dat samen de top uitmaakt van de Engelse toneelspeelkunsL Er bestaan op het Angelsaksische eiland niet vier kunstenaars die meer van elkaar verschillen in aanleg en talent. Gielgud is degeen geweest, die op de meest virtuoze wijze ~de daemoon van de middag" heeft bekampt en overwonnen. Aanvankelijk de meest lyrische van de vier, de meest volmaakte Hamlet — als die bestaat — die men kon aanschouwen, wist hü op de meest zorgvuldig gekozen tijd het emplooi van jeugdige minnaar en jeune premier te verwisselen voor dat van karakterspeler. Zijn Hamlet was inderdaad onovertrefbaar. Het waas van melancholie, van „Weltschmerz" — Engelse Weltschmerz wel te verstaan — de hardnekkige strijd van juist inzicht met hartstocht, tituberend van intuïtie tot daadkracht, bleek van seconde tot seconde het publiek zozeer te fascineren, dat niemand die hem rond 1938 in deze rol heeft gezien, in net ongewisse kon blijven: hier leefde Shakespeare's Hamlet, zoals de Bard hem met somnabulistische zekerheid in woorden heeft geschapen. ZUn stem en figuur, het bleke gelaat met de brandende ogen, zijn intelligentie en dictie vaagden alle twijfels omtrent ie ware aard van de twijfelachtige figuur weg. Een ieder wist: zó moet het, en niet anders.
[ Richardson is van ander kaliber. ZUn uiterlijk al bestemde hem voor de burgerlijke karakterspeler; de wat zware, grote figuur, het wat bolle gezicht, de stem, de gestes predestineerden hem tot hoofdrolspeler in het burgerlijke drama: de goedige, niet bijster intelligente man, die door het leven bedrogen wordt en wiens smart om zoveel onrechtvaardigheid, wiens onbegrip om al dat bedrog, het publiek stil maakt van deernis. Olivier heeft, als Gielgud, veel te danken aan zl)n perfecte dictie; zUn stem is breder dan die van Gielgud, maar ook zijn Koning Lear was teleurstellend omdat hem de Innerlijke kracht en uiterlijke majesteit ontbreken voor de tragische reus, die van Dalsum zo adembenemend imponerend wist te incarneren. Redgrave is de beweeglijksU van de vier. ZUn Hamlet was zo nerveus, dat men er zelf zenuwachtig van werd; zijn Deense prins was een neuroticus, een van geest flakkerende, zich door iedereen bedreigd voelende uiterst onzekere jongeman. Deze Hamlet wist nauwelijks wat hij deed. Het beroemde: „Is it the King?" als hij in de Kemenade van zijn moeder gerucht hoort achter het gordijn en daar doorheen de verborgen Polonius neersteekt, bleek de sleutelvraag voor Redgrave's opvatting. HU mist de ietwat hooghartige tragiek van Gielgud, die hij omsmeedt tot drift; hef langoureuze, wat geaffecteerde spleen van Olivier, hetwelk hU vervangt door nerveuze spanning 't hartverwarmende verdriet dat Richardson kan doen opwellen. Bij Redgrave wordt dat misschien vervangen door het vaak bijtend cynisme van de intellectueel.
Redgrave's vrolijkheid in blijspelen is niet geheel geloofwaardig. Ook als hU niet anders moet zUn dan alleen maar vol vreugde en stralende zekerheid, voelt men altijd dat er heel weinig voor nodig is om de stemming plotseling te doen omslaan in wanhopige radeloosheid.
Maar wat een acteurs, deze vier! Technisch is alles uitgevijld tot er niets meer te wensen overblijft en hun persoonlijkheid maakt, als zij aan het werk zijn, het ongeloofwaardige waar. Men aanvaardt op het moment dat zU
het doen, alles wét zU doen. Van Gielgud zUn teleurstellende entrée in Lear. Van Olivier zijn te luide en ongevoelde slotscène in hetzelfde stuk. Van Richardson zUn te trage reactie en „Biederkeit" in klassieke rollen. Van Redgrave de disharmonie, de vlagen van óverspanning. Deze rusteloosheid heeft Michael Redgrave ook vaak.doen vragen naar het hoe en waarom van >ün kunst. „The Actor's YVav» and Means" en „Mask or Face" zUn belde boeken die brandende, onoplosbare vraagstukken behandelen over hoe men eigenlijk zou moeten toneelspelen. En nu, na (Un stuk „The Seventh Man", na een toneelbewerking van Henry James' „The Aspern Papers", hebben Messrs. Wiiliin Helnemino te Londen de eerste roman uitgegeven van deze zo talentrijke histrlon, getiteld „The Houttebank's Tale". - • De gehele Redgrave is in dit boek te vinden. ZUn onmatigheid en gewilde of ongewilde disharmonie op het toneel manifesteert zich ook in zUn verhaal. Het is een lUstverhaal. Een bekend acteur ontmoet een kennis, een nogal vervelende man, die hem een foto geeft van een gestorven toneelliefhebber St.-John Fielding, een echte „toneelvlo", zoals zo iemand genoemd wordt. Een van de velen die, zonder zelf ooit de planken te hebben betreden, hun ijver, ambities en liefde hebben weggeschonken aan alles wat met „Die Bretter welche die Welt bedeuten" te maken heeft. Deze St.-John verzamelde alles: programma's, foto's, data, namen. HU kende de kleur van het haar van Edmund Kean en wat hU niet w:st over het wel en wee van de beroemde actrices was beslist niet de moeite waard. Na de dood van deze Fielding zendt zUn weduwe, Anthea, de vertellende acteur een koffer vol manuscripten, dagboeken en brieven, met de vermelding dat hU kan publiceren wat hem goed dunkt. Op de foto die de kennis hem getoond had, stond nog een andere figuur, welke de acteur herkent als die van een wereldberoemde toneelspeler, Joseph Charles genaamd. De kunstenaar besluit het manuscript van de herinneringen van St.- John Fielding aan deze Joseph Charles uit te geven onder de titel van Redgrave's boek: The Mountebank's Tale.
Fielding dan verhaalt hoe hU de ster ln Hollywood gaat opzoeken, waar hU hem vindt ln een volmaakt replica van een Engels huls, laat ons zeggen, in de Cotswolds. Aangemoedigd door de bescheidenheid van Fielding en kennelijk rijp voor een levensbiecht, hoort de bewonderaar het verhaal van Charlei' vreemde leven. En hiermee wordt dan het raadsel: waarom de acteur op het toppunt van zijn roem Europa verlaat voor Hollywood, waar hU nauwelijks speelt en dat hij nooit meer zal verruilen voor de Oude Wereid. Maar de acteur zou geen acteur zijn als hij in het begin niet probeert zijn bezoeker om de tuin te leiden. HiJ vertelt dat hU in Bosnië geboren is in de tijd dat zijn ouders, beiden toneelspelers, „The Bride of Bratislava" speelden. Later echter onthult hU de waarheid: Hij zelf heeft eigenlijk Paul Hammer. Hij kwam ter wereld als de zoon van een butler, geboortig uit Sutton Coldfield bij Birmingham. Door een toe» val ontmoet de zoon de beroemde acteur Joseph Charles. En nu komt tha crux of the matter: de zoon van de butler lUkt als twee druppels water op de grote acteur. De jongen was toen achttien jaar, de toneelspeler jaren ouder. Deze neemt hem in dienst als kamerdienaar eerst en later laat hU de jongeman meespelen in zijn troep. Charles is in Redgrave's boek het uiterste van onwaarschijnlijkheid: hH speelt in alle talen even volmaakt. Hu speelt in het Burgtheater in het Duits, in the Old Vic in het Engels, in de Comédie Frangaise in het Frans! Dat alleen al is absurd. Marie Kalff, de beroemde actrice uit de jaren 1920—1930, ging als vijftienjarig meisje naar een Franse kostschool in Zwitserland en sprak daarna in tientallen jaren geen Nederlands meer. ZU werd actrice en speelde altijd in het Frans. ZU huwde de beroemde toneelschrUver Lenormand en hielp zUn stukken aan het wereldsucces. Was jarenlang lid van de troep van Pitoëff, die in ParUs heel het toentertUd moderne repertoire speelde: Shaw, Lenormand, Pirandello. Haar grootste succes was „De Moeder" van Gorki. Alles in het Frans. In 1947 mocht ik haar voor de Franse radio interviewen en vroeg haar of zij ooit in de Comédie Frangaise had gespeeld. ZU glimlachte medelUdend en antwoordde: Fransen' hebben veel te füne oren. ZU zouden onmiddellUk mUn accent ontdekken dat verder niemand opmerkt. En Racine met een accent ia in FrankrUk ondenkbaar!
Alexander Moissi is, bU mUn weten, de enige acteur, die in een andere taal dan die van zijn vaderland kon spelen en hoeveel jaren het heeft geduurd voordat hit geaccepteerd werd, juist vanwege zUn accent, is een hoofdstuk in de Theatergeschiedenis apart!
Maar Redgrave laat zijn ster overal het allergrootste succes hebben. En niet alleen zUn ster, de oorspronkelijke ster. Want wat gebeurt er? De toneelspeler Charles wordt het spelen moede en hU dwingt zUn veel jonger alter ego, zün jeugdige dubbelganger, allengskens zUn plaats in te nemen. En die speelt na verloop van tUd alle grote rollen ln plaats van zUn meester. En met hetzelfde succes! ■ Alleen de kleder en de impresario zijn in het complot. De kleder krijgt op het juiste moment een erfenis die hem ln staat stelt het theater te verlaten. HU laat nooit meer iets van zich horen De Impresario went aan de situatie, maar leeft niet lang meer. En dan neemt, eerst in het Burgtheater!, de understudy, de „Doppelganger" de plaats in van de meester. Deze speelt in een een-acter de knecht die anders gespeeld werd door de jongeman, en deze speelt de hoofdrol. De knecht speelt met opzet slecht en de ln de hoofdrol gedwongen jongeman moet improviseren, iets wat de originele meester nooit heeft gekund. Het blUkt dat de understudy, de echte „mountebank", de cabotin, het ware toneoldier Is.
St. John Fielding, de bezoeker aan wie de man alles vertelt, ontmoet diens dochter Perdita, die hem vraagt of haar vader hem de geschiedenis verteld heeft. HU vraagt op zUn beurt of het de waarheid is. ZU antwoordt dat zU het niet weet en besluit het gesprek met de titel aan te halen van Pirandello's stuk: „Cosi è, se vi'pare", het is de waarheid, als u denkt dat het de waarheid is 4 • Neen, Michael Redgrave's roman is geen meesterwerk. De introductie tot het eigenlUke verhaal is te lang en de onwaarschUnlUkheden stapelen zich op. Maar misschien wil de acteur dat we dit verhaal beschouwen als een parabel van De Toneelspeler. Wie weet? Hoe dan ook, de geschiedenis is sober verteld. De stül is wat droog en in het verhaal zit weinig vaart. De suspense is niet goed uitgespeeld en de climax ligt in de pagina's, die handelen over het voor de eerste keer overnemen van de hoofdrol in de een-acter. Men krijgt geen goed beeld van de nietcabotin tegenover de bedrieger-tegen-wil-en-dank. De reden waarom de held zUn grandioze carrière zou opgeven, ls nogal vaag aangegeven. Fielding vraagt aan de bedrieger: „Waarom heeft hU het gedaan?" Het antwoord luidt: „HU was een perfectionist. maar hU was er zich bewust van, dat, alhoewel ik niet zijns gelijke was, ik toch heel goed bleek als een emotioneel instrument en met één element was ik beter uitgerust dan hUzclf, het element van de charlatan. Joseph had alle kwaliteiten behalve die en die kon hU niet aanleren."
AU Mlchacl Redgrave In zUn boek heeft willen betogen dat In de grootste acteur altijd do bedrieger, de charlatan, de mountebank, de cabotln aanwezig moet zijn om het allerhoogste ln de ogen van het publiek te bereiken, Is h\f daarin slechts ten dele geslaagd. HIJ zal om ons dat wijs te maken een ander boek moeten schrijven. Maar dan liefst geen roman. HU ls de eerste niet die gefaald heeft ln de uitleg van wat het nu eigenlijk Is, dat een toneel» speler tot een echte toneelspeler maakt. HU. noch iemand anders, zal daar ooit ln slagen. Maar ook het pogen la schoon.
MICHAEL REDGRAVE
"THE MOUNTEBANK’S TALE Michael Redgrave schrijft zijn eerste roman Parabel van De Toneelspeler? door J.W. HOFSTRA". "De Tijd De Maasbode". Amsterdam, 1959/12/19 00:00:00, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 24-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011234622:mpeg21:p009