7» het GEOGRAFISCH TIJDSC.IJRIt T geejt J. Af. G. Kleinpenning u-at achtergronden over de enclave Jfnl, een stuk Marokkaanse kust van 8Q hm lang en 25 km breed, dat onlangs door Spanje aan Marokko werd gege' ven:
~In 196$ woonden rr niet meer dan ongeveer 51.000 personen, hoofdzakelijk Berbers. Ongeveer 13.000 (vv.o. bijna 5000 Europeanen) zijn woonachtig in de enige belangrijke plaats van het gebied, Sidi Ifni, dat in 1934 nog maar uit een vijftal huizen bestond.
De schaarse, thans vrijwel geheel sedentaire bevolking bestaat in belangrijke mate van de teelt van geiten, schapen, kamelen en andere weinig eisende veesoorten en van de akkerbouw. In de in het binnenland gelegen vlakte van Tagragra. waar door middel van putten en foggaras grondwater wordt aangetapt en sinds de dertiger jaren de intensieve land- en tuinbouw enige betekenis is gaan krijgen, concentreert zich het grootste deel van het cultuurland. Ook zijn er „huertas" langs de weinige rivieren die deze dorre landstreek rijk is en verder vindt op gunstige plaatsen ook „droge" gerstbouw plaats, waarvan het succes .sterk afhankelijk is van de
neerslag. In dit aride, maar niet volledig woestijnachtige gebied (meestal 50— 200 mm neerslag) liggen uiteraard weinig mogelijkheden voor landbouw en veeteelt. Mijnbouw wordt er niet uitgeoefend. De afvoer van ertsen zou bijzonder moeilijk zijn, omdat de kust bestaat uit steil oprijzende rotswanden. Deze ongunstige kustvorm en de gevaarlijke branding bemoeilijken trouwens ook ten zeerste de bescheiden visserij, die met eenvoudige middelen dooide inheemsen in de maanden juninovember bij gunstige weersgesteldheid wordt bedreven.
4 januari 1969 heeft Spanje deze enclave officieel aan Marokko teruggegeven. Het is wel duidelijk dat dit yoor Spanje geen groot offer betekende. Er -ijn in elk geval belangrijke politieke voordelen aan verbonden: de teruggave verbetert de verstandhouding met Marokko en het maakt de onderhandelingspositie met Engeland, dat nog steeds weigert de 6 knV.2 grote enclave Gibraltar af te staan, alleen maar sterker. Misschien is dit laatste wel het voornaamste motief van de teruggave!"
GEOGRAFISCH TIJDSCHRIFT: verschijnt 5 x per jaar; Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. Mauritskade 6J, Amsterdam.
"TIJDSCHRIFTEN MOTIEF VOOR TERUGGAVE". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
"De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
PROCES wordt deze maand geheel gevuld met een artikel van de kultureel-anthropoloog drs. A. Lemaire, dat de naam draagt „Het westers kuituurmonopolie". Uit zijn kritische, lüsie op de wetenschap der Volkenkunde halen wij deze passage: fa- .
„Door de institutionalisering van de etnologie onttrok het westen zich dus aan zijn zelfrelativering; in plaats dat het ertoe over ging om aan de voortreffelijkheid van zijn eigen gewoontes te twijfelen, ontwikkelde het teorieën om zijn vooroordelen te rechtvaardigen, zijn bedoelingen te maskeren, zijn passies te verheerlijken. Het westen ging geloven in de Vooruitgang, de Evolutie, de Welvaart, de Ontwikkeling; het stelde wereldgeschiedenissen op waarin het zelf de hoogste plaats innam, vergeleek religies oin in die van hemzelf de beste te ontdekken, kunstgeschiedenissen om in zijn eigen kunst de mooiste te zien, filosofieën die begrepen waarom de westerse wijsbegeerte de diepste en waarste was. Maar dit alles kon het westen zeggen en denken omdat het de sterkste was, de machtigste, in staat om meer geweld te mobiliseren dan de anderen. Het imperialisme van zijn denken is slechts uitdrukking van het imperialisme van zijn daden. De triomf van de westerse rede is niet los te maken van de triomf van zijn wapenen. Triomf van de rode hield geenszins in de bevrijding van zijn vooroordelen; het etnocentrisme bleef in het verborgene even werkzaam als voorheen, alleen zijn argumentatie was veranderd, niet zijn oriëntatie. Doordat: dit centrisme werd opgenomen in de spekulaties van de westerse rede, werd het a.h.w. verdubbeld, gekwadrateerd en verabsoluteerd: het eigenaardige van het westerse etnocentrisme is dat het zichzelf tot inhoud heeft. De westerse kuituur is, zoals elke kuituur, etnocentrisch; maar haar centrisme bestaat juist in het verbreiden van het eigen etnocentrisme! De westerse kuituur wil zichzelf (zoals elke kuituur), maar zij heeft deze wil verabsoluteerd, gedogmatiseerd, verheerlijkt en aan anderen opgelegd: alle andere kuituren, d.w.z. de mensheid, mogen voortaan alleen nog maar het westen willen zijn."
PROCES: sociaal cultureel maandblad; contactadres: Laurillardlaan 30, Bilthoven
"GEKWADRATEERD". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
Op de commcntaar-pafjina's van AKT wonlt het — vanuit kunstcnaarsttandpunt — Osakafwereldtentoonstel-
li)tg)-„probleem" in een „sfeer vat redelijkheid" behandeld:
~De kwestie-Osaka was een uitkomst voor actualiteitenprogramma's over kunst in de komkommertijd. Doordat de airconditioning in het Nederlandse paviljoen — ontworpen door prof. Bakcma — onverwacht duur is uitgevallen, heeft die het yoor kunst bestemde percentage van de bouwsom opgeslokt. Gevolg: geen geld voor uitvoering van de al goedgekeurde ontwerpen van Boezem (een vijver, waarin men door een laagje stil water heen de enorme foto ziet van de schuimende zee voor Neerlands smalle kust), van Frans Peeters (polyesterplastieken), Ray Staakman (licht en beweging) en Wim Schippers (een mechanisch wapperende vlag). Van twee andere kunstenaars, Woody van Amen. cn Peter Struycken, waren ontwerpen besteld uit gelden voor de inrichting van het gebouw. Hun plannen kunnen gewoon verwezenlijkt worden. Wol .liet Van Amen publiceren, dat zij erover dachten om, zich terug te trekken, wanneer het werk van hun collega's inderdaad de mist in gaat. Peter Struycken echter sprak dat tegen, foen wij hem vlak voor de verschijning van dit nummer van Akt ernaar vroegen. Wim Crouwel, hoofd van het ontwerpbureau dat verantwoordelijk is voor do visuele presentatie van de Nederlandse inzending, was op dat moment met enig succes doende, andere middelen bijeen te krijgen voor de in de knel geraakte ontwerpen. Prof. Bakema, die met vakantie was, had intussen laten weten dat hij de mechanische vlag van Schippers weliswaar niet óp, maar wel naast zijn paviljoen zou accepteren. „Het is een van de zes ontwerpen die ik had ingediend", zei Wim Schippers ons. Het is voor uitvoering gekozen, maar het i$ wel ingewikkeld, verregaand. Hoe het ook zal lopen, ik voel er niets voor een klaagverhaal op te hangen bij de pers. Ik hou meer van andere verhalen."
Dat klopt mét de opvatting van Peter Struycken, die er niet over peinst om „voor klaagvrouw te spelen bij een overledene". Het appelleren aan de publieke opinie acht hij terecht onzuiver. Immers, wanneer men de ontwerpen door het publiek zou laten beoordelen, zouden veel mensen zeggen: „Verscheur ze maar". Bovendien, aldus Struycken, „airconditioning in het paviljoen is inderdaad belangrijker dan kunstwerken." Hij is wel bereid om, als ze dat goed vinden, de twee ruimten die bestemd zijn voor zijn werk, aan de vier gedupeerde collega's af te staan, zodat zij daar iets kunnen maken.
Zo zitten aan deze.moeilijke zaak opwekkende kanten: de bereidwilligheid die Crouwel bij sommige instellingen vond om bij te springen; de verfrissende redelijkheid van de bij de zaak betrokken kunstenaars, die wij hierover spraken. In die sfeer zal er best de gunstigste oplossing uitkomen, die onder de omstandigheden mogelijk is."
AKT; algemeen kunst tijdschrift; verschijnt maandelijks; Postbus 58, Groningen
"KOMKOMMERTIJD". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
In TE ELFDER URE voert drs. W. A. de Pree ccn aantal bezwaren aan tegen een eventuele overheidssubsidie voor de kerkgenootschappen. Hier is er een:
„De kerken dienen Reen overheidssubsidie te , ontvangen. Dat heeft niets le maken met een oudliberale opvatting omtrent de scheiding van kerk en staat of godsdienst als een zuivere privé-aangelegenheid, maar is de logische consekwentie die getrokken moet worden uit het feit dat de westerse maatschappij als Corpus Christianum niet meer bestaat. Theologisch is men nu zover, dat de secularisatie niet meer als alleen maar een achteruitgang wordt gezien; welnu, dan moet men dit nieuw verworven theologische inzicht ook in de practijk laten functioneren, - Dat veel christenen, vooral onder de hervormden, zo fel pleiten voor overheidssubsidie, heeft naar mijn stellige overtuiging niets te maken met bepaalde principes of theologische overwegingen, maar alles met het verschijnsel van snel toenemende onkerkelijkheid, waardoor vooral de hervormde kerk steeds meer moeite krijgt de eindjes aan elkaar 'te knopen. Maar in plaats van deze situatie reëel onder de ogen te zien en te zoeken naar betere, goedkopere en meer functionele kerkstructuren, zoekt men zijn toevlucht bij de overheid: die zal dan een numeriek snel achteruitgaand kerkgenootschap financieel in staat moeten stellen op de zelfde (grote) voet voort te leven. En dan kan het kerkgenootschap als instituut gewoon gehandhaafd blijven. Scherp geformuleerd: overheidssteun werkt ten gunste van de kerkelijke establishment die de kerkelijke status quo wil handhaven en houdt ivezenlijke vernieuwingen tegen. Wie hiervan een bewijs wil hebben, beschouwe de kerkelijke situatie in do Scandinavische landen. En als de kerken achteruit gaan, dan worden zij door financiële steun van de kant van de overheid beslist niet gered, integendeel, die financiële steun verhindert ons het afbrokkelingsproces waarin de meeste kerken zich momenteel bevinden, duidelijk in het vizier te krijgen."
TE ELFDER URE: verschijnt llx per jaar Brectaseweg 57. Tilburg.
"IN HET VIZIER". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
KRUISPUNT — een blad dat erg te lijden heeft van katholiek radicalisme tc rechter en te linker zijde — gaat steeds meer de functie van een forum vervullen. Gabriel Smit mocht indertijd het zijne zeggen} maar ook prof. Maltha en deken Jooslen kwamen aan het woord. Deze maand wordt een i>an de grote mannen achter Confrontatie, de heer J. Bongaarts, ondervraagd. De heer Bongaarts — „abonnee van De Tijd, hoewel dit blad toch bepaald ïiiet pro-Confrontatie is" — zei:
„Misschien verdwijnen we wel. Stel dat „Waarheid en Leven" aanslaat en inderdaad een weekblad kan worden, dan is het denkbaardat wM ons terugtrekken. We zijn een crisisverschijnsel. We moeten eens ophouden.
Kr.: Er is een ondertoon dat U er op hoopt Uw werk voor Confrontatie te kunnen beëindigen. .1. B.: Ja, aflossing van de wacht. Het valt niet mee al die jaren onder vuur te liggen. In de eerste frontlinie. Ik zal blij zijn afgelost te worden. We hebben „Waarheid en Leven" al een aanbod gedaan. Als het niet lukt dan is het mogelijk dat er een apart blad komt voor theologen die geïnteresseerd zijn in onze geluiden. Ja, we zouden wensen dat de Confrontatie-periode ten einde gebracht kan worden. Het verkeer raast hier dag en nacht langs en veel van dat geraas dringt in dit pand door. Je kunt er dan soms niet meer tegenop. Bovendien heb ik veel interesses op sociaal en politiek gebied. Snapt U er nog iets van-met al die partijen? En waarom zijn al die grenzen nog nodig? Er moet iets groots gebeuren. We moeten vanuit Nederland de Verenigde Staten van Europa forceren. Hopelijk hoort U nog eens van mij." KRUISPUNT, verschijnt maandelijks, Postbus 1, Nteuwkuyk.
"AFLOSSING VAN DE WACHT". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
De metabletische methode, die Van den Berg hanteert, is wat los van opzet, zodat er in zijn werken altijd voel te zien en te horen valt, dat bij de lezer instemming, verbazing of ongeloof zal wekken. De grondgedachte van dil boek is erg eenvoudig. Er zijn tegenstellingen die in ons leven en taalgebruik overheersen. Licht en donker, ver-af en nabij, hoog en laag. binnen en buiten. Een huis laat de tegenstelling tussen binnen en buiten zien. Het is een ruimte binnen, te onderscheiden van een ruimte buiten. De architectuur — definieert de schrijver — is de kunst van het ontwerpen en doen uitvoeren van de voor een tijd geldende vorm van do grens tussen binnen en buiten. Als de kerk het huis bij uitstek is, dan is de geschiedenis van de kerk-architectuur ook bij uitstek geschikt om te laten zien. welke vormen van de grens tussen binnen en buiten in de verschillende tijden gegolden hebben. In de perioden van de kerk-architectuur — Basiliek, Romaanse stijl, Gothiek, Renaissance. Barok, Neostijlen, eigentijdse stijl — weerspiegelt zich de telkens andere verhouding tussen het buiten en binnen, tussen de profane ruimte en de sacrale ruimte of de spiritualiteit. Een interessante probleemstelling!
"Binnen en buiten". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
Met deze soepele methodische opzet en eenvoudige grondgedachte gaat Van den Berg op kleurrijke wijze de geschiedenis van het binnen schildej-en. Die begint met de overgang van de stijlperiode, gekenmerkt door de basiliek, naar die van de romaanso stijl omstreeks het jaar 1000. Rond dat jaar begint de spiritualiteit van Ckiny, waarvan de kenmerken zijn':'verinnerlijking en individualisering van het geloofsleven, een meer nabije opvatting van de persoon van Christus, verachting van de wereld, strengere ascese cn do opkomst van de Maria-dcvotie. Tussen stijl en spiritualiteit worden nu door de schrijver verbanden gedemonstreerd of geconstrueerd. Ilij wandelt zo alle stijlperioden van de kerkbouw door en behandelt parallel daaimee alle hoogtepunten van de geschiedenis van het binnen, van de spiritualiteit. We komen de Cisterciönsers tegen op weg naar Citeaux, de wat sombere Thomas van Kempen, het gelaten quietisme, Ignatius als vat vol tegenstrijdigheden en Alfonsus van Liguori, die de moraaltheologie op de rand van de pornografie bracht. Deze omwandeling eindigt bij de eigentijdse stijl, herinnerend aan de fabriekshal, gekenmerkt door de afwezigheid van hoogte of andere pretenties. Voorbeeld: de kapel te Ronchamp. De contemporaine geschiedenis laat parallel daarmee ren nieuwe op de wereld gerichte spiritualiteit zien, Vaticaans concilie, verdwijning van de elevatie van de hostie, twijfel aan het celibaat en verval van de Maria-vcrering. Bij vakspecialisten en methodische scherpslijpers zullen de beschouwingen van Van den Berg, die met mooie illustraties verlucht en toegelicht worden, niet altijd best aankomen. Hij is een generalist, die met zevenmijlslaarzen door de geschiedenis van vele wetenschappen heenstapt en met meer verbeeldingskracht dan bewijskracht op allerlei frappante samenhangen wijst, heilige huisjes omverwerpt en rotsvaste waarheden relativeert. Maar dat mag in dit geval niet als een gebrek worden geduid, omdat het de bewuste intentie van de schrijver is riskante wetenschap te bedrijven. Hij vind dat „ontdekken evenzeer een zaak is van hartstocht en vertwijfeling als van wetenschappelijke speurzin". Zo nu en dan brengt hij zijn lezer* inderdaad tot twijfel en vertwijfeling. In geen tijd past de contemplatie zo weinig als in de onze, stelt Van dt-n Berg. En Taizé dan? vraagt de lezer De schrijver ziet verband tussen de twijfel aan de zin van het celibaat en de twijfel aan de zin van de elevatie. „Ik wilde dat de lezer het verband zag. De priester, die de hostie niet meei hoogheft. staat in een kerk met een laag dak, en wil trouwen. Mocht hel beter klinken: de priester, die het celibaat wil afschaffen, heft de hostie niet meer hoog, en wenst op zijn kerk een plat dak. Ofwel: de priester, dit» zijn kerk met een niet-hoog dak wil afgedekt zien, heft de hostie niet hoog, en trouwt". Tol verrukking brengt hij de lezer, waar hij barokke verhalen vertelt van relieken. Van de heilige Josef bewaarde men te Courchiverny bij de stad Blois een fles met het geluid „hetwelk uit Jozefs borst zoude zijn voortgekomen toen hij een blok doorhakte". Calvijn beweerde, dat achter het hoogaltaar van de kathedraal te "Rcims een steen lag waarop de indruk van do billen van Jezus te zien was, nog uit de tijd toen de Heer aan het portaaj van de kerk werkte. Tot vertwijfeling zal hij minstens de Jesuïten brengen, die het feest van de Besnijdenis des Heren tot hun eigen fees. maakten, het> feest van hun orde „Het zou niet geheel onriiogelljk zijn,dat nog een andere betekenis aan dit feest •moet worden Verbonden".*l",Men ■ zou kunnen zeggen: eens per jaar wordt het mannelijk geslachtsorgaan aanvaard en geprezen. Eens per jaar doet het er niet tor". Daar zal zelfs Pater Pieter Penning de Vries s.j. van opkijken, die blijkens de verantwoording achterin het boek Van den Berg met betrekking tot de geschiedenis der spiritualiteit op niet weinig punten belangeloos en sne' van advies diende
"Kleurrijke manier". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
Dr. J. H. van den Berg, hoogleraar te Leiden en Utrecht begint het eerste deel van „Metabletica van de materie", met een uiteenzetting van de niet-euklidische meetkunde, die voert tot de kern van zijn boek, een overzicht van gelijktijdige gebeurtenissen van architectonische, godsdienstige en wis- en natuurkundige aard, dat het tijdvak van de tiende eeuw tot nu omvat. Inzet van het hele werk is aan te tonen dat de geschiedenis van de wiskunde geschiedenis is van mens en stof. Metabletica betekent letterlijk leer van de veranderingen, in dit bock veranderingen in'de verhouding tussen de profane ruimte en de spiritualiteit, die zich telkens anders uitdrukt in nieuwe kerkbouwstijlen. De mctablctische methode wordt gekenmerkt doof een aantal beginselen, in hoofdstuk VII samengezet. Het beginsel niet-te-verstoren houdt in, dat men het object van onderzoek niet moet isoleren en daarmee verarmen maar in tact zal laten. Het beginsel der werkelijkheid vraagt de verschijnselen geen verschijnselen, staan schijn, maar konkrete feitelijkheid te noemen. Het beginsel der veranderlijkheid ligt al opgesloten in de term metabletica. Dat der gelijktijdigheid wijst op de coïncidentie van ontdekkingen en vernieuwingen, ook wanneer op het eerste gezicht geen verwantschap vermoed wordt. Zelfs het meest ongelijke blijkt dikwijls niet alleen verwant, maar causaal verbonden. Bij deze beginselen had Van den Berg ook dat van de voorafschaduwing kunnen noemen (het adumbrationisme) omdat hij daarvan herhaaldelijk voorbeelden geeft. 7,0 noemt hij Charles Péguy en Simone Weil de eerste gelovige buitenkerkelijken. Beiden zijn invloedrijke religieuze figuren, die nimmer tot een kerk toetraden en voorlopers kunnen heten van de talrijken, die in deze tijd buiten de kerk blijven staan en zonder enige institutionele steun op zoek zijn naai; Gods bedoelingen met ons bestaan.
CHARLES PÉGUY
"MET ZEVENMIJLSLAARZEN DOOR GESCHIEDENIS Prof. dr. J. H. van den Berg bedrijf bewust riskante wetenschap". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
Op Van den Berg kan men de typering van Veblen door Ernest Sutherland Bater, toepassen: ~A lone wolf, with all the pack against him, he had one powerful ally, Time". Hij is een wetenschappelijk nonconformist, wiens boek een typische uitdrukking is van de eigentijdse methodencrisis in de sociale wetenschappen. Men doet hem geen recht door alleen op de uitschieters te wijzen, die de leesbaarheid van zijn boek tot een optimum opvoeren. Hij biedt menige gemotiveerde hypothese, die de toets van detailonderzoek verdient. In het achterhuis van vele vakspecialisten pleegt echter het stof van de verontwaardiging hoog op te waaien wanneer Van den Berg weer een nieuwe publicatie op de markt brengt. Men vindt zijn werkwijze niet zorgvuldig genoeg, zwijgt zijn werk dood of breekt het af aan de hand van maatstaven, die ver af liggen van de bedoelingen van de schrijver. Maar een verifieerbaar feit is dat Van den Berg in Nederland een groot lezerspubliek heeft en de meest gelezen Nederlandse psycholoog in het buitenland is, wiens werk in vele drukken van de persen rolt en in tien talen is vertaald. Het tweede deel van „Metabletica van de materie" zal dan ook door menig lezer met spanning worden verbeid, temeer omdat het vooral op onze eigen tijd betrekking zal hebben.
HANS GODDIJN
Prof. Dr. J. H. van den Bere. Metabï*- tica van de inaterjc, d«-el T, Meetkundige beschouwingen, Callenbach Nijkerlt 1966, 448 p , £ .'H.SO.
"Groot lezerspubliek". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
Aankomst van Bernardus van Clairvaux te Citeaux. Uit: Chroniques de Bourgogne, 15de-eeuws handschrift.
"AANKOMST BERNARDUS". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016
„HUT DOEL VAN KEN ENCYCLOPEDIE is alle wetenschap, die over de hele aarde- verspreid ligt, bijeen te brengen om het algemeen patroon daarvan voor te leggen aan de mensen, met wie wij leven en om het vast te leggen voor de mensen, die na ons zullen komen, zulks opdat al het werk van vorige eeuwen niet vergeefs werd verricht voor de eeuwen, die komen, opdat onze kinderen, beter onderricht, gelukkiger kunnen worden en opdat wij niet zullen sterven zonder ons verdienstelijk te hebben gemaakt voor de mensheid". Aldus Denis Diderot, de initiatiefnemer en dt- stuwende organisator van het grote, wereldvermaarde werk der Franse Encyclopedisten. Naar zijn mening moest een Encyclopedie dus in de eerste plaats alomvattend zijn. Zijn voornaamste medewerker, de wiskundige d'Alembeit, legde meer nadruk op een ander aspect: de samenhang. Volgens hem moest een encyclopedie het verband tussen de dingen, de orde in het menselijk weten, vastleggen en duidelijk doen uitkomen. Diderot en d'Membert zijn al lang dood en bijgezet in de eregalerij deigrote geesten. Hun eindeloze moeilijkheden met de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten, de fanatieke tegenstand die zij ondervonden en die d'Alembert tot terugtrekken noopte en de uitgever in de anonieme illegaliteit drong, zijn vergeten. Het vervaardigen van encyclopedieën is een miljoenenbedrijf geworden, dat dergelijke boekwerken aari de lopende band produceert. De twee grondbeginselen van samenhang en alomvattendheid, door Diderot en d'Alembert zo duidelijk gesteld, worden gevoeglijk uit het oog verloren. Het beginsel van do samenhang is het eerste slachtoffer geworden. Er zijn maar weinig cncyclopediccn meer, waarin die samenhang nog lot zijn recht komt. In de meeste heeft zij het moeten afleggen tegen het streven om alle onderwerpen ln zoveel en zo klein mogelijke stukjes te hakken, allemaal onder een eigen trefwoord — stukjes, die men slechts moeizaam, allerlei verwijzingstekens volgend, in enig verband kan brengen. Al is het dan vaak nog het verband van een vicieuze cirkel. Ken gedenatureerde „kuklos" dus. Het beginsel van de alomvattendheid heeft het langer uitgehouden. Aanvankelijk volstonden uitgevers buiten Frankrijk met het klakkeloos overnemen van het werk der Franse Encyclopedisten. In de loop van de vorige eeuw echter werd het bezit van een eigen Encyclopedie — voor het eigen land of voor het eigen taalgebied — een soort cultureel statussymbool. Frankrijk zelf kreeg zijn eigen Lai'ousse, Duitsland zijn Brockhaus en zijn Grosze Herder, Engeland zijn Britannica. Amerika zijn Colliers, Nederland zijn Winkler Prins. In al deze werken viel meer nadruk op de eigen geografie, de eigen geschiedenis, de eigen maatschappelijke structuur, de eigen economie en de eigen rol in cultuur en wetenschap van het betreffende land of taalgebied, maar de universaliteit leed daar niet zichtbaar onder. De lens bleef gericht op de wereld, de mjnsheid en tiet menselijk weten in het algemeen; voor het nationaal eigene gebruikte men de telelens. Langzamerhand echter is het specialisme verder gegaan. Er zijn encyclopedieën gekomen, waarin de „alomvattendheid" werd beperkt tot bepaalde terreinen van wetenschap. Tot de geschiedenis, de sociale wetenschappen, de organische chemie, de opvoedkunde en .de literatuur, om er maar enkele te noemen. Andere beperkten zich tot de belangstellingssfeer van ecu bepaald lezerspubliek. Encyclopedieën voor de vrouw, voor „het gezin" enzovoort. En nu hebben wij dan een „nationale encyclopedie" in die zin, dat daarin alk-s is samengebracht, wat betrekking heeft op één enkel geografisch gebied. Waarin de „alomvattendheid" dus in de meest letterlijke zin van het woord „begrensd" is. En eng begrensd nog wel — want de Nederlandse Antillen vormen maar een heel klein vlekje — zes kleine puntjes in feite — op de wereldkaart. DE UITGAVE van deze Encyclopedie mag men toch een verantwoorde onderneming noemen zonder alleen aan de commerciële kant te denken. Paradoxaal zou men zelfs kunnen zeggen, dat deze uitgave terugkeert naar de oorspronkelijke gedachte van Diderot en d'Alembert. De eisen die zij aan hun Encyclopedie stelden waren bepaald door de omstandigheden van hun tijd. Zij wilden bijeenbrengen wat in hun dagen moeilijk bijeen te brengen viel omdat het allemaal verspreid lag in moeilijk toegankelijke boeken. Zonder een bibliotheek in de buurt kon men nauwelijks "inden wat de menselijke wetenschap aan belangrijks had gevonden en voortgebracht. Diezelfde situatie doet zich nu voor met „jonge landen", zoals de Nederlandse Antillen, die betrekkelijk kort geleden weliswaar een zekere staatkundige status hebben verworven — ..de autonomie", zoals dat in de Antillen heet — maar nog aan het worstelen zijn om zich een beeld te vormen van hun eigen identeit. Bouwstenen waarmee zij dat beeld van hun eigen identiteit kunnen optrekken gegevens over hun verleden, over de aard, de flora en de fauna van hun land, over hun cultuurbezit, hun economische . en staatkundige structuur, hun tradities en hun maatschappelijke instellingen, zijn er allemaal wel, maar zij liggen wijd verspreid. Zij zij nauwelijks ergens bij elkaar te vinden. In de grote naslagwerken, die bij de behandeling van hun onderwerpen ruimte afmeten naar belangrijkheid, komen zij nauwelijks aan bod want zij zijn nu eenmaal (nog) niet belangrijk. Er bestaan wel studies over allerlei episodes uit hun verleden en allerlei aspecten van hun heden, studies die grotendeels uil liefhebberij, echter ook uit echte wetenschapsbeoefening zijn voortgekomen, maar die studies zijn vaak lang geleden in boek- of brochurevorm verschenen en nergens meer te vinden behalve in een paar locale bibliotheken, <3f zij liegen als artikelen in het massa-graf van lijvige tijdschriftjaargangen. waarvan het omspitten monnikenwerk vordert. Alles bijeenbrengen „opdat onze kinderen, beter onderricht, gelukkiger kunnen worden", dat is het idee van een Encyclopedie als deze. Gelukkiger in het besef van eigen identiteit. DE NEDERLANDSE ANTILLEN hebben al eens iets in deze trant gehad. Meer dan een halve eeuw geleden verscheen een heel bescheiden Eneyclopedietje voor Suriname en de Nederlandse Antillen samen. Een hopeloos verouderd geval, dat bijvoorbeeld de olie-industrie, die het aanzien en het leven van deze eilanden tot in de wortel greep, voorbijging, eenvoudig omdat die olie-industrie toen nog van de grond af moest worden opgebouwd. Hoezeer het verlangen naar een totaalbeeld van de eigen identiteit in de Nederlandse Antillen leefde, blijkt wel uit het feit, dat reeds bijna twintig jaar geleden een Stichting in het leven werd geroepen, die zich met de voorbereiding van een eigen Encyclopedie zou bezighouden. De promotoren van deze «lichting dachten in de richting van een systematische Encyclopedie. Binnen enkele jaren lag de tekst van een aantal belangrijke hoofdstukken reeds kant en klaar. Alleen: de afwerking stuitte op financiële moeilijkheden. De Stichting leidde een sluimerend bestaan. Enkele jaren geleden echter kwam het nodige geld beschikbaar; de uitgeverij Elsevier stelde haar ervaring in het vervaardigen van dit soort werken ter beschikking; als hoofdredacteur werd de bijzonder bekwame socioloog dr. 11. Hoetink benoemd. En nu is de Encyclopedie er dan. Een fors boek van zevenhonderd pagina's, waarvan er ruim zeshonderd naar het gebruikelijke systeem van alfabetisch geordende trefwoorden zijn ingericht en de laatste honderd de tekst bevatten van de drie documenten', die de grondslag vormen van het Antilliaanse staatsbestel: het Statuut, de Staatsregeling en de Eilandenregeling. Het encyclopedisch gedeelte is royaal geïllustreerd en het geheel is uitgevoerd op een wijze, de reputatie van de uitgever waardig. Kritiek op de inhoud is hier en daar zeker mogelijk; elke encyclopedie laat zich nu eenmaal uitvlooien op kleine fouten en onvolledigheden. Het geheel echter maakt een uitstekende indruk. De samenstellers mogen het Diderot nazeggen: zij hebben zich verdienstelijk gemaakt — verdienstelijk voor de Nederlandse Antillen vooral. Een hartelijke gelukwens aan dit Rijksdeel met het tot stand komen van dit bock is stellig op zijn plaats. Dr. HANS HERMANS ENCYCLOPEDIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN - Hoofdredacteur prof. dr. H. Hoetink - Amsterdam (Elsevier) 1969 - 708 bil. fl. 62,50.
"NA VOORBEREIDING VAN TWINTIG JAAR Encyclopedie Nederlandse Antillen". "De tijd : dagblad voor Nederland". Amsterdam, 1969/09/06 00:00:00, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 23-01-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110612036:mpeg21:p016