Inleiding tot een Geschiedenis van de Vlaamsche Romantiek

Na de lange periode van decadentie welke de Vlaamsche letterkunde doormaakt, heel de zeventiende en achttiende eeuw lang terwijl we staatkundig van de hand van den eenen vorst naar deze van den anderen overgaan, als een buit dien men overlevert van den eenen profiteerder aan den andere, zonder genegenheid en zonder aandacht zelfs begon eerst na onze vereeniging met Holland, in 1813, een eigen geestesleven weer op te schieten, moeizaam nog, met veel gewrongenheid, maar niet zonder de kracht van een sterken, zuiveren drang. Al die eeuwen van vreemde overheersching lang had de verfransching gestadig veld gewonnen en ’t is een historische dwaling waaraan de flaminganten zich bezondigen,die het door hen verfoeide franskiljonisme alleen op rekening van onze Belgische Regeering, na 1880, als schuld boeken. Die verfransching heeft eeuwen noodig gehad, van het Hof van Burgondië af tot Napoleon en onze eigen regeerders van na de Revolutie, om haar werk te volbrengen, en heeft zich met de langzame doch taaie volhardendheid van een per liggende fataliteit voltrokken, als een bijna historische noodwendigheid.

Maar wat vreemd is, onze verfranschte en half-verfranschte standen zijn, heel dien tijd, onmachtig gebleken om een echte, eigen geestescultuur op te bouwen; ze bleven onvruchtbaar, hoogstens voor een vaak potsierlijke nabootsing geschikt we kunnen reeds in de 17e en 18e eeuw onze «nationale» Beulemansen met den vinger v/ijzen ! tenvijl het volk, van den heilzamen invloed van een eigen, hoogere he-

il) Een op dit fragment aansluitend hoofdstuk uit deze Geschiedenis verscheen in het tijdschrift «Het Roode Zeil», (Nrs 1,2, 3, Maart en April 1920), en zal met nut worden geraadpleegd door den lezer, die een vollediger kijk op dit historisch vraagstuk wenscht te verkrijgen.