Allentwege, in het blond-groene, spettcrend-ontbottende gebladerte, was er roering en leven. Het was de morgen die de schaterende blijheid van zijn geboorte aan de zonne toejuicbte. Er jubelde een rumoerig getjilp van musscben en een wilde zing-tzang van vogels allerhande die bij niet eens bij hunne namen kende. Hij wist alleen dat bet luide, ietwat spottende gesnater, ginds in een verre boomkruin, dat moest zijn van een merel.

Langzamerhand, eebter, begon dat vogelengescbetter hem te ergeren: bet leek hem nu bijna als bet luide krassen van kraaien log-fladderend om donkere kerktorens. Ook de warmte die stilaan uit de morgenfriscbbeid groeide, viel hem niet mee. Het was of eene benauwdheid over hem kwam, eerst aarzelend en onbepaald en dan toenemend tot een duizeling, zoodat bij zich, als inslapend, uit bet bewustzijn voelde wegzwijmelen....

Wanneer dan de wegel waar bij zat, en de struiken en de boomen, en ook bet verre water dat daar vóór hem opdoezelde als een naakt vrouwelijf, slank en lang uitgestrekt liggend tusscben een bebloemde pels, weer langzamerhand voor hem werkelijkheid werden, bad bij nog steeds die onaangename benauwdheid op de borst. Zijn hoofd was ijl, lijk ’s morgens soms, wanneer bij ontwaakte en zijn roes van den vorigen avond niet voldoende was uitgeslapen.

Nu staarde bij strak vóór zich uit, allengerband bekomend, maar sufferig nog toeziende boe alles lijk van lieverlede terug tot zijn normalen toestand scheen op te klaren.

Plotseling wipte, van tusscben bet nattige gras, een kikvorseb op den wegel. Hij versebrikte hevig toen bij hem, in een sprong, vóór zich zag, en bij daar zoo onbeweeglijk zitten bleef, in roerlooze verbazing.

Hij bad nooit van kikkers gehouden; zij wekten steeds bij hem een onafkeerbaren walg op.

En waarom moest die stomme kikker daar nu juist komen springen, vlak vóór hem, op dat afgezonderde plekje, waar bij toch maar een beetje rust en troost kwam zoeken? En waarom bekeek hem nu ook dat viezige beest, met zijn harde, stijve puiloogen, waarin nog iets van den morgenmist troebelde?

Dan gevoelde bij boe, in zijn binnenste, de benauwdheid van daar straks donkerde en angstte en boe zij toenam, meer en