deed met zijn buste van iMesdag, terwijl ook in artislieken zin het resultaat bevredigend mag heeten ?

Meer dan Van Wijck heeft Dupuis bewezen een « beeldhouwer » te zijn. Over ’t algemeen staat de eerste dichter bij het leven. Maar hij offert de werkelijke evenredigheid der verhoudingen wel eens op aan de expressie van het geheel, in sommige dingen nadert hij het karikaturale, Dupuis zal zooiets nimmer of noode doen en houdt zells in die meer reëele schetsen als het Kindje met (de) pop, Zittend landje enz. zich aan den ouden eisch.

Er zijn hier onderwerpen van algemeenen, van plastischen aard als De Val, maar ook van meer genre-malige opvatting als Lezend Vrouwtje en de hierboven genoemde schetsen.

Een voornaam element van deze laatste kunstsoort is de stemming, die soms zeer suggestief kan zijn. Bij den Slraatmiizi-A-md schijnt niet het plastische de drager van de idee, maar het schijnt alsof dit het eerst een ruischen van vioolsnaren suggereert om vervolgens en in samenhang daarmee te wijzen op de idee.

Dupuis is nog jong. Uit de verscheidenheid van zijn werk blijkt dat hij nog bezig is het terrein te ontginnen. En men heeft te erkennen dat hij enkele werkstukken afleverde met buitengemeen verdienstelijke kwaliteiten. We hebben slechts even te herinneren aan dien kranigen, habiel geboetseerden, expressieven kop van Haverman, om te beseffen dat hij, mogen wij Hollanders, die weleens naar een specialen maatstaf meten, in zijn werk soms te zeer een gemis aan realiteit vinden, ook weer het leven in zijne reëel-ideëele verschijningen wist te begrijpen en zoo kunst schiep, die jaren van hem zal kunnen getuigen. H. n. B.

UIT ROTTERDAM

I- DENZ E E L (TENTOONSTE L L I N G fso-g is een algemeen ingczien feit dat de nuttigheid van de kunstkringen en de schildergenootschappen niet groot meer is

als ze geven de ledententoonstellingen. Het minderwaardige drukt toch het nog goede dat er is. Een vereeniging van enkelen die wat beteekenden en van tijd tot tijd een ander eens inviteerde had z’n reden van bestaan. Maar de bezwaren scbijnen groot en zoo blijft alles in zijn gewone doen; —en slecht. Er konden nog goeie tentoonstellingen gehouden worden zoo ge bijv. twintigschilders saamnaamt en deze zorgvuldig keurend hun eigen werk elk jaar in den Haag, in Amsterdam, in Rotterdam een tentoonstelling hielden.

Ik meende eerst dat deze « Gooische Club de Tien » (A. van Beever, H. T. de Court-Onderwater, F". Deutmann, J. Gebhard, Auguste Legras, J. van Schooten, J. Snoeck, 11. J.Wolteren nog tweej een zoodanig protest was; dat er iets nieuws gebeurd was en daar had je ’t. Het is niet zoo De Heer J. Gebhard is grappig nee hij is niet grappig met z’n Oostersche of andere illustratieve teekeningen ; hij is te dun om aardig te zijn. Eien grap is niet gelijk met ondiep zijn. Vol humor ziju eischt groote gemoedsdiepte en dit is ten eenenmale hier niet in de teekening is week en de Oosterlingen schijnen me bizonder on echt. Ook de Heer Legras geeft schilderijen uit het Oosten maar ik mocht het zelfde epitheton dezen geven ; ondiep. De Heer Deutmann schildert een vrouw met kanten om ; en hij vergeet het levende de vrouw om de kant; de Heer van Beever en de Heer 11. T. de Court-Onderwater schilderen o.a. binnen-huizen. Ik vind een binnen-huis uitnemend maar een ideuw weer’s; niet altijd half Kever lialfNeuhuys of Bisschopachtig. Aan den Heer Snoeck die veel kleuren gebruikt en ze dik neer-werkt kan daarom geen behagen gevonden worden wijl er geen kleur is tot nu in z’n kleuren. Het is nog te gebrobbeld. Het is geen gezang hoewel er veel noten zijn. De Heer H. J. Wolter is nog de beste. Er zit zeker een « geruimigheid » in, en z’n Huizen en in z’n teekeningtje zit iets aangenaams. Ik wilde daarvan eens meer zien tot een zuiver eindoordeel. Dit is de X dus. Ze brengen zeker niet de helft winst van de vroegere XX. P-