in de navolgende leden, bij wijze van tijdelijke toelage, voor elk van die kinderen recht op een kindertoelage.

2. Voor de toepassing van dit artikel worden met kinderen beneden de leeftijd van 18 jaren gelijkgesteld:

a. kinderen van 18, 19 of 20 jaar, wier tijd behoudens in geval van ziekte of vacantie geheel of grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs aan een inrichting voor algemeen vormend- of vakonderwijs;

b. kinderen van 18, 19 of 20 jaar, die naar het oordeel van het in artikel 39 van dit besluit bedoelde gezag, tengevolge van ziekte of gebreken blijvend buiten staat zijn om met arbeid, die voor hun krachten is berekend, een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde kinderen van gelijke leeftijd in staat zijn met arbeid te verdienen.

3. Het recht op kindertoelage ontstaat met ingang van de eerste dag van de maand of van de loonweek, waarin de ambtenaar een kind, als bedoeld in de voorgaande leden, tot zijn last heeft gekregen.

4. Het recht op kindertoelage vervalt:

a. indien het kind overlijdt voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar: op de laatste dag van het kalenderjaar of de laatste dag van de laatste volle loonweek van het kalenderjaar, waarin het kind is overleden;

b. indien het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt: op de laatste dag van het kalenderjaar of de laatste dag van de laatste volle loonweek van het kalenderjaar, waarin het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, tenzij het kind op de eerste dag van het daarop volgend kalenderjaar voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid onder a of b\

c. indien op andere wijze niet meer wordt voldaan aan het eerste of tweede lid: op de laatste dag van de maand of van de loonweek, waarin dit is geschied.

5. Onverminderd het bepaalde in de navolgende leden, bedraagt de kindertoelage per kind 3 % van de wedde, met een minimum van f 180.— per jaar, f 15.— per maand of f 3.46 per week en een maximum van f 277.20 per jaar of f 23.10 per maand.

6. Voor de ambten, die bezoldigd worden met een evenredig deel van de wedde van een ander ambt, geldt als minimum een in dezelfde evenredigheid bepaald gedeelte van het in lid 5 gestelde minimum, met dien verstande, dat de kindertoelage niet minder bedraagt dan hetgeen de ambtenaar krachtens de Kinderbijslagwet zou ontvangen, indien deze wet op hem van toepassing zou zijn.

7. Het in het vijfde lid gestelde minimum geldt niet voor een ambtenaar, die werkzaam is in een ambt, hetwelk naar het oordeel van het in artikel 39 van dit besluit bedoelde gezag, als een nevenbetrekking is te beschouwen, tenzij de ambtenaar meer dan één van