STAATSBLAD

VAN HET

KONINKRIJK DER NEDERLANDEN

WET van 21 December 1951, houdende uitbreiding van de mogelijkheid tot toepassing van voorlopige hechtenis.

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gebleken de gevallen, waarin voorlopige hechtenis kan worden toegepast, uit te breiden met enige misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan vier jaren is gesteld;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Enig artikel

In artikel 64, tweede lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering wordt ingevoegd tussen „250 bis,” en „254bis”: „251 bis, eerste lid,” en tussen „326,” en „390 no. 1”: „326a," en worden de woorden „en artikel 3 van de wet op de weerkorpsen” vervangen door: „, artikel 3 van de wet op de weerkorpsen en artikel 36, derde lid, van de Wegenverkeerswet”.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 21 December 1951.

JULIANA.

De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.

Uitgegeven de elfde Januari 1952. De Minister van Justitie, H. MULDERIJE.

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Bijl. Hand. II 51/52, 2303; Hand. II 51/52, bladz. 831 en 832; Bijl. Hand. I 51/52, 2303; Hand. I 51/52, bladz. 92.