Artikel 2

Als adviescommissie, bedoeld in artikel 6 van de Wet, wordt aangewezen de sociale commissie, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van Ons besluit van 7 December 1950 (Staatsblad K 554).

Artikel 3

1. Een bezwaarschrift, als bedoeld in artikel 6 van de Wet, wordt bij Onze Minister ingediend binnen drie maanden na de dagtekening van de beslissing, waarvan herziening wordt verzocht dan wel, indien dit besluit nadien in werking treedt, binnen drie maanden na in werking treden van dit besluit; het vermeldt zoveel mogelijk de gronden van het verzoek tot herziening der beslissing.

2. Indien het bezwaarschrift na de in het eerste lid genoemde termijn wordt ontvangen, is de belanghebbende daarin niet ontvankelijk, tenzij hij ten genoegen van Onze Minister aantoont, dat het overschrijden van de termijn het gevolg is van omstandigheden, van zijn wil onafhankelijk.

Artikel 4

1. Binnen een maand na de ontvangst van een bezwaarschrift zendt Onze Minister hetzelve aan de secretaris van de commissie, vergezeld van de stukken, op grond waarvan de beslissing is genomen, alsmede van een memorie, houdende de zienswijze van Onze Minister met betrekking tot de in het bezwaarschrift vermelde gronden.

2. Onze Minister kan daarbij tevens een deskundige aanwijzen, welke hem vertegenwoordigt bij de behandeling van het bezwaarschrift door de commissie.

Artikel 5

1. Binnen veertien dagen na dagtekening van de toezending van de in artikel 4, eerste lid, bedoelde stukken aan de secretaris, zendt deze van elk daarvan een afschrift aan de leden en plaatsvervangende leden der commissie, aan belanghebbende en aan de vertegenwoordiger van Onze Minister.

2. Binnen een maand na dagtekening van de toezending der stukken door de secretaris stelt de voorzitter der adviescommissie dag, uur en plaats vast van de zitting der commissie, waarop het bezwaarschrift zal worden behandeld. De secretaris doet daarvan mededeling aan de overige leden en plaatsvervangende leden der commissie, aan belanghebbende en aan de vertegenwoordiger van Onze Minister.

Artikel 6

1. Belanghebbende en de vertegenwoordiger van Onze Minister zijn gerechtigd ter zitting te verschijnen; belanghebbende kan zich daarbij door een raadsman doen bijstaan of zich door een schriftelijk gemachtigde doen vertegenwoordigen.