NOTA VAN TOELICHTING
1. In de artikelen 9 van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en 21 van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) is als algemene regel het beginsel neergelegd dat de uitkeringsbedragen krachtens die wetten worden aangepast aan de ontwikkeling van het algemene loonpeil.
Ingevolge het tweede lid van deze artikelen dienen de uitkeringsbedragen tweemaal per jaar, namelijk per 1 januari en per 1 juli, te worden herzien.
Bij beschikking van 10 januari 1979, nr. 56.367 (Stcrt. 1979, nr. 9) zijn de uitkeringsbedragen als volgt vastgesteld:
AOW per jaar: gehuwde bejaarden f14 976 ongehuwde bejaarden f 10 572
A WW per jaar: weduwen met kinderen f14 976 weduwen zonder kinderen f 10 572 wezen tot 10 jaar f3414 wezen van 10 tot 16 jaar f 5 028 wezen van 16 tot 27 jaar f 6 552
2. Reeds geruime tijd is op netto-basis het niveau van het AOW-pensioen voor een gehuwde (inclusief de vakantie-uitkering) nagenoeg gelijk aan dat van het minimumloon voor een gehuwde zonder kinderen (inclusief de vakantiebijslag). Ten einde deze praktische gelijkheid te continueren, kunnen op grond van artikel 9, tiende lid, van de AOW en artikel 21, tiende lid, van de AWW de uitkeringsbedragen bij algemene maatregel van bestuur worden verhoogd, indien daartoe naar het oordeel van de Kroon in verband met de inkomenspositie van de werknemer als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet op het minimumloon en minimumvakantiebijslag (Stb. 1968, 657) een bijzondere aanleiding bestaat. 3. Voor 1 januari 1979 zijn weer de netto-uitkomsten bezien van enerzijds het hiervoor berekende AOW-pensioen voor gehuwden (inclusief vakantieuitkering) en anderzijds het minimumloon (inclusief vakantiebijslag), zoals dat per die datum is vastgesteld. Hieruit bleek dat zonder nadere voorziening, bij handhaving van de tot dusverre gehanteerde berekeningswijze voor de gehuwde bejaarden op netto-basis een nadelig verschil zou ontstaan van ca. 96 gulden per maand ten opzichte van het netto-minimumloon. 4. Met handhaving van de tot dusverre gevolgde berekeningswijze zou een zodanig verschil een bijzondere aanleiding hebben gegeven om per 1 januari 1979 het AOW-pensioen vooreen echtpaar extra metf 101 bruto per maand te verhogen.
Zoals in Bestek '81 is aangegeven is het Kabinet van mening, dat in de tot dusverre gevolgde netto-netto berekeningswijze een aantal onevenwichtigheden aanwezig zijn, die ten voordele werken van de uitkeringsgerechtigden. In afwachting van definitieve maatregelen is bij wet van 28 december 1978 (Stb. 680) bepaald, dat op de overeenkomstig de hiervoor omschreven vaststelling van de uitkeringen per 1 januari 1979 een vermindering met 0,3 % moet plaatsvinden. Deze vermindering wordt ingevolge het vierde lid van de artikelen 1 en 2 van eerdergenoemde wet van 28 december 1978 toegerekend aan de extra verhoging als bedoeld in het tiende lid van de meergenoemde aanpassingsartikelen van de AOW en de AWW. Als gevolg hiervan bedraagt de extra verhoging van het AOW-pensioen voor een echtpaar in plaats van f 101 per maand f 97 bruto per maand.
Ten einde de bestaande verhouding tussen het netto-AOW-pensioen voor een echtpaar en dat van een ongehuwde van 100 : 70 te handhaven, dient - rekening houdende met de beperking van 0,3 % - de extra verhoging voor de ongehuwden f 38,50 per maand te bedragen. Om de weduwenpensioe-