De discussie over het te voeren beleid op het terrein van de volwasseneneducatie is, zoals eerder opgemerkt, nog niet afgerond. Het is nog niet duidelijk hoe de verschillende onderdelen (wettelijk) precies zullen worden geregeld. Wel is in de brief over de volwasseneneducatie aan de Tweede Kamer aangegeven, dat nader te bepalen werkterreinen die de volwasseneneducatie betreffen in hun totaliteit of op onderdelen onder de Kaderwet specifiek welzijn zullen worden gebracht.

Worden voor onderdelen van de volwasseneneducatie eigen regelingen getroffen, dan vallen deze onderdelen op grond van artikel 5, eerste lid, buiten de werkingssfeer van de rijksbijdrageregeling.

Zolang de wenselijk geachte eigen regelingen nog niet tot stand zijn gekomen, terwijl de beslissing daarover al wel is genomen, zullen deze onderdelen van de werking van de rijksbijdrageregeling worden uitgezonderd, door opname ervan in het derde lid van artikel 5.

Waar het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk afzonderlijk regelingen treft, zal worden gestreefd naar een volledige afstemming van plannings- en beoordelingsprocedures, zodat gemeenten in staat worden gesteld een samenhangende planning tot stand te brengen (zie ook de inleiding, paragraaf 2, slot).

Artikel 6

De voorwaarde, dat slechts een rijksbijdrage kan worden verstrekt ten behoeve van sociaal-culturele activiteiten die in het jaarprogramma van de gemeente zijn opgenomen, betekent dat op grond van het verslag een toetsing kan plaatsvinden ten aanzien van de doelmatigheid van de verrichte uitgaven (dat wil zeggen stemmen de uitgaven in globale zin overeen met de geprogrammeerde activiteiten).

Deze bepaling houdt echter niet in dat alle activiteiten tevoren zouden moeten worden gepland. In het gemeentelijke beleid zal in het kader van deze regeling ruimte aanwezig kunnen zijn voor steun aan incidentele activiteiten en projecten.

In de plannen en programma's van gemeenten kunnen voorzieningen worden getroffen voor het reserveren, van een bepaald percentage van het budget (bijv. 5 a 10%) voor onvoorziene uitgaven.

Artikel 8 en 9 (artikelen 7 3 en 14)

De voorwaarde van een sociaal-cultureel vierjarenplan en jaarprogramma is in de rijksbijdrageregeling opgenomen om een instrument te creëren zowel voor de gemeentelijke overheid als voor de bevolking, om langs deze weg te komen tot een gemeentelijk beleid, dat planmatig en democratisch wordt voorbereid en aansluit bij behoeften en initiatieven van de bevolking.

In de artikelen 16 en 19 is aangegeven op welke wijze plan en programma tot stand dienen te komen en op welke wijze het overleg en de inspraak van de bevolking, instellingen en groepen is geëffectueerd.

Bij de beoordeling door de rijksoverheid gaat het zowel om de toetsing van de afzonderlijke programma's-zie hiertoe de inleiding, paragraaf 5alsook om het verkrijgen van een landelijk overzicht van de ten aanzien van sociaal-culturele activiteiten te verwachten ontwikkelingen. Dit laatste mede met het oog op de landelijke aspecten van sociaal-cultureel beleid, zoals het arbeidsvoorwaardenbeleid, het beleid ten aanzien van opleidingen, bijscholingsmogelijkheden, ontwikkelingsbeleid.

Het gemeentelijke plan bevat de volgende elementen:

• een verkenning van de sociale, culturele en educatieve situatie, hetgeen inhoudt: - een overzicht van demografische en planologische gegevens; - een schets van de sociale situatie, waarbij bijzondere aandacht moet worden gegeven aan groepen die in een achterstandssituatie verkeren zo-