c. de gepensioneerde, zijn van toepassing op degene, aan wie een pensioenvervangende uitkering, bedoeld in de artikelen K 1 en K 2, is toegekend, een en ander voor zover het tegendeel niet uit de desbetreffende bepaling blijkt.

HOOFDSTUKC

Pensioengrondslag

Artikel C 1

1. De pensioengrondslag voor de beroepsmilitair, die recht op pensioen verkrijgt, dan wel voor de reservist, die recht op pensioen, bedoeld in artikel E 3, eerste lid, verkrijgt, en die gedurende het jaar, voorafgaande aan het tijdstip van ingang van zijn ontslag, in een zelfde hoedanigheid zonder onderbreking tot een zelfde deel der krijgsmacht heeft behoord, is het bedrag aan bezoldiging, waarop hij bij dat deel der krijgsmacht over dat jaar bij plaatsing in Nederland aanspraak had of zou hebben gehad, nadat dat bedrag is vermeerderd met het bedrag of de geldswaarde van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere inkomsten en emolumenten, waarop de militair over dat jaar bij plaatsing in Nederland aanspraak had of zou hebben gehad, een en ander voor zover die inkomsten, mits regelmatig genoten, en die emolumenten aan de hoedanigheid van de militair zijn verbonden en moeten worden geacht uit hun aard niet tijdelijk te zijn. Voor de toepassing van dit lid wordt onder bezoldiging verstaan de bezoldiging in de zin van de voor de militair geldende bezoldigingsregeling, daaronder begrepen de zakgelden, waarop de beroepsmilitair aanspraak heeft. 2. De pensioengrondslag voor de beroepsmilitair, die recht op pensioen verkrijgt, dan wel voor de reservist, die recht op pensioen, bedoeld in artikel E 3, eerste lid, verkrijgt, en die gedurende het jaar, voorafgaande aan het tijdstip van ingang van zijn ontslag, in een zelfde hoedanigheid zonder onderbreking tot verschillende delen der krijgsmacht heeft behoord, is het totaal van de bedragen aan inkomsten en van de geldswaarden van de emolumenten, berekend met overeenkomstige toepassing van het vorige lid, waarop de militair over elk der tijdvakken, waarin hij in dat jaar tot een bepaald deel der krijgsmacht heeft behoord, aanspraak had of zou hebben gehad. 3. De pensioengrondslag voor de beroepsmilitair, die recht op pensioen verkrijgt en die gedurende het jaar, voorafgaande aan het tijdstip van ingang van zijn ontslag, als zodanig zonder onderbreking tot de krijgsmacht heeft behoord onder gelijktijdige bekleding in Nederland van een militair-rechterlijke betrekking, waaraan een bezoldiging is verbonden, welke is geregeld bij de wet van 16 november 1955 (Stb. 515), is, in afwijking van het eerste lid, het bedrag aan inkomsten, welke voor hem duurzaam aan die betrekking waren verbonden en waarop hij over dat jaar aanspraak had, nadat dat bedrag is vermeerderd met het bedrag of de geldswaarde van de in het eerste lid bedoelde andere inkomsten en emolumenten, waarop hij over dat jaar aanspraak had. 4. De pensioengrondslag voor de beroepsmilitair, die recht op pensioen verkrijgt en die gedurende het jaar, voorafgaande aan het tijdstip van ingang van zijn ontslag, als zodanig zonder onderbreking tot de krijgsmacht heeft behoord, terwijl hij slechts een gedeelte van het jaar een betrekking, als bedoeld in het vorige lid, heeft bekleed, is, in afwijking van het eerste en tweede lid, het totaal van de bedragen aan: a. inkomsten en de geldswaarden van de emolumenten, berekend met overeenkomstige toepassing van het vorige lid, waarop de militair over de tijd, gedurende welke hij die betrekking heeft bekleed, aanspraak had, en b. inkomsten en de geldswaarden van de emolumenten, berekend met overeenkomstige toepassing van het eerste of tweede lid, waarop hij over de overige tijd van dat jaar aanspraak had of zou hebben gehad.