lijke middelen uit het ruim kan worden verwijderd; de drinkwatervoorraad mag echter 0,5% van de grootste verplaatsing van het vaartuig niet aanzienlijk overschrijden; b. de werktuigen, ketels, pijpleidingen en installaties, nodig voor de voortstuwing of voor de noodzakelijke hulpwerktuigen, zomede voor verwarming of koeling, het water, de olie of de andere vloeistoffen bevatten waarvan zij in gewone omstandigheden worden voorzien om dienst te kunnen doen; c. het vaartuig zich in zoet water bevindt, dat wil zeggen in water met een soortelijk gewicht gelijk aan 1. 2. Indien het vaartuig zich bij de meting niet in de toestand, omschreven in het eerste lid van dit artikel, bevindt, of niet in omstandigheden die leiden tot dezelfde inzinking en ongeveer dezelfde trimligging, moet het verschil in belasting en het verschil in soortelijk gewicht van het water in aanmerking worden genomen bij het maken van de berekeningen. 3. De gewichten aan boord die behoren bij de ledige inzinking moeten in de meetbrief worden vermeld.

Artikel 5

Vlak van de grootste toegelaten diepgang

1. Voor binnenvaartuigen, welke krachtens artikel 22 der Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 (goedgekeurd bij de Wet van 4 april 1869, Stb. 37), sedert gewijzigd, van een certificaat van onderzoek voor de Rijn moeten zijn voorzien, wordt als vlak van de grootste toegelaten diepgang aangenomen het vlak als zodanig aangewezen door een der Commissies van deskundigen voor de Rijnvaart. 2. Voor binnenvaartuigen, welke niet voorzien behoeven te zijn van een certificaat van onderzoek voor de Rijn, wordt als vlak van de grootste toegelaten diepgang aangenomen: a. voor schepen, gebezigd als openbaar middel tot vervoer van personen, het vlak ter hoogte van de lijn, aangewezen ingevolge voorschriften bij of krachtens de wet voor zulke vaartuigen vastgesteld; b. voor schepen, niet vallende onder a, het vlak zoals nader door Onze Minister wordt bepaald. 3. a. Behoudens het gestelde onder b van dit lid kan voor binnenvaartuigen, als bedoeld in het weede lid, onder b, welke bestemd zijn voor het vervoer van goederen, het vlak van de grootste toegelaten diepgang op verzoek van belanghebbende ten hoogste tien procent van de gemiddelde laadhoogte lager worden gesteld dan het volgens dat lid is bepaald. b. In bijzondere gevallen kan het vlak van de grootste toegelaten diepgang lager worden gesteld dan zoals bepaald onder a van dit lid, mits door belanghebbende ten genoegen van het Hoofd van de Scheepsmetingsdienst kan worden aangetoond dat de grootste diepgang waarop het schip zal kunnen varen geringer is dan de diepgang zoals bepaald volgens a van dit lid. 4. Voor binnenvaartuigen als bedoeld in het tweede lid, onder b, welke niet bestemd noch ingericht zijn voor het vervoer van goederen, kan op verzoek van belanghebbende het vlak van de grootste toegelaten diepgang lager worden vastgesteld dan volgens dat lid is bepaald.

Artikel 6

Aanvraag voormeting

De meting, hermeting of controle-meting wordt uitgevoerd op schriftelijke aanvraag van de belanghebbende bij de Scheepsmeter, Hoofd van het district waar de meting, hermeting of controle-meting verlangd wordt. De aanvraag moet geschieden door middel van een formulier dat daartoe door voornoemde ambtenaar verkrijgbaar wordt gesteld en dat door belanghebbende dient te worden gedagtekend en ondertekend.