2. Alleenstaande werklozen van 16 en 17 jaar

Voor werkloze jongeren van 16 en 17 jaar, die niet in het gezinsverband van de ouder(s) leven, is tot dusverre in het B.l.n. geen normuitkering vastgesteld. Waar zich de noodzaak van bijstandverlening aan deze jongeren voordoet, bezien burgemeester en wethouders voor elke individuele situatie welke uitkering moet worden verstrekt. Blijkens de toelichting op het B.l.n. werd bij de invoering van de regeling een normering niet wenselijk geacht, vanwege de bijzondere aard en het geringe aantal van deze gevallen. Gelet op het toenemende aantal gevallen en de daardoor gewenste onderlinge afstemming van de bijstandverlening door de gemeenten, is er thans aanleiding om bij de normering van de bijstand aan alleenstaande jongeren ingevolge dit besluit de 16- en 17-jarigen te betrekken.

Daartoe zijn deze als één afzonderlijke categorie in de begripsomschrijving de uitkeringsbepalingen opgenomen. Het normbedrag voor de uitkering aan deze categorie is afgeleid van de bijstandsnorm voor 18-jarige alleenstaanden door daarop dezelfde aftrek van 7,5% toe te passen als bij de 18-tot 21-jarigen. In verband met de algemene toereikendheid van de uitkering is afgezien van nadere differentiatie daarvan binnen deze groep.

In het overheidsbeleid voor minderjarigen wordt ervan uitgegaan, dat degenen beneden 18 jaar in het algemeen nog in het gezinsverband van de ouder(s) leven. In het thans aanhangige wetsvoorstel tot verlaging van de meerderjarigheidsleeftijd blijft het recht op onder meer het kiezen van een zelfstandige huisvesting beperkt tot jongeren vanaf 18 jaar. Uitgangspunt blijft derhalve dat uitsluitend bijzondere omstandigheden aanleiding geven tot bijstandverlening aan niet meer in het gezinsverband van de ouder(s) levende werklozen beneden 18 jaar. Hiervan kan bij voorbeeld sprake zijn bij een ontwrichte relatie met de ouder(s).

Burgemeester en wethouders zullen in deze situaties derhalve voor elk individueel geval moeten bezien of en voor hoelang de werkloze van 16 of 17 jaar als alleenstaande dientte worden aangemerkt.

3. Thuiswonende werklozen van 18 tot 21 jaar

De hiervoor toegelichte wijziging van de uitkeringssystematiek voor de alleenstaande werklozen van 18 tot 21 jaar vormt ook aanleiding tot een herziening van de normbedragen in het B.l.n. voor de in het gezinsverband van de ouder(s) levende werklozen in deze leeftijdsgroep. Voor 18- tot 21-jarige thuiswonenden geldt tot dusverre één normbedrag. In overeenstemming met de in dit besluit ingevoerde differentiatie naar leeftijd voor de alleenstaanden wordt ook voor de thuiswonenden van 18 tot 21 jaar thans een naar leeftijd verschillende normuitkering vastgesteld. Voor de 16- en 17-jarige thuiswonenden zijn in het B.l.n. reeds afzonderlijke normbedragen opgenomen.

Bij de wijze van aanpassing van de normuitkeringen voor deze thuiswonenden is dezelfde leeftijdsdifferentiatie toegepast als bij de voorgaande categorieën.

Daartoe is het geldende normbedrag voor de 18-jarige verminderd met dezelfde leeftijdsaftrek van 7,5%. Voor de 20-jarige is de norm met hetzelfde bedrag verhoogd en voor de 19-jarige blijft de geldende norm gehandhaafd.

Dit betekent een zelfde verschil per leeftijdsjaar tussen de norm voor alleenstaanden en deze thuiswonenden.

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

J. G. Kraaijeveld-Wouters

De Minister van Sociale Zaken,

Albeda