Ikinfcermoorfc en bet ©nfcersoefc naar bet Daberscbap.

Meermahsn leest men van veroordeelingen wegens kindermoord, en in den regel toont het publiek weinig medelijden met de moeder die deswege veroordeeld wordt. Toch blijft de ware schuldige, de verleider, onveroordeeld; alleen op de arme moeder drukt de schande en de straf. Onze wetgeving laat zelfs niet eens toe dat een onderzoek wordt ingesteld naar den vader. Deze, dikwijls de oorzaak der misdaad, blijft ongestraft, en het publiek oordeelt hardvochtig en eenzijdig. Vaak zijn zulke moeders die hun kind doodden, meer te beklagen dan te veroordeelen.

Ds. Pierson gaf onlangs in zijn blad De Bode der Heldringgestichtcn, een verslag eener terechtszitting, waarin een jonge vrouw, beschuldigd van kindermoord, terechtstaat.

Zóó waar, zóó treffend en zóó juist geeft dat beeld de werkelijkheid weer, dat wij niet kunnen nalaten het ook onder de oogen onzer lezers te brengen.

Na het gebruikelijke voorlezen der aanklacht, voert de president met het arme meisje 't volgende gesprek :

Pres. Hoe is uw naam !

Beschuldigde (zacht): Catharina Müller.

Pres. Waar zijt gij geboren en wanneer?

Besch. Te Adorf, 23 Sept. 1873.

Pres. Gij hebt nog nooit een straf ondergaan ?

Besch. Neen, mijnheer de president.

Pres. Gij zijt den laatsten keer in dienst geweest bij den heer Paul Frank en wel als winkeldochter, is dat zoo ?

Besch. Ja.

Pres. Gij wordt beschuldigd uw kind van het mannelijk geslacht, buiten huwelijk geboren op den 14 Januari 1892, met opzet en met overleg te hebben gedood, om ontslagen te zijn van het onderhoud van dat kind. .Erkent ge dat kind te hebben gedood ?

Besch. (na een oogenblik) : Ja, mijnheer de president.

Pres. Wat bewoog u tot deze daad?

Besch. Ik had sedert vier dagen niets meer te eten.

Pres. Wie was de vader van het kind?

Besch. Mijn vroegere verloofde.

Pres. Wat was dat voor een man ?

Besch. Hij was reiziger voor mijn patroon en had beloofd mij te trouwen. Toen ik in verwachting was, zond de heer Frank mij weg en daar ik geen betrekking kon vinden en ook mijn aanstaande, die veel geld verdiende, zich niet meer om mij bekommerde, nam ik eene betrekking in een waschinrichting aan.

Pres. Hoeveel verdiendet gij daar dagelijks?

Beseh. Anderhalve mark (90 cent). Maar ik

moest om de drie dagen rust nemen, daar ik het anders niet kon uithouden.

Pres. Gij waart dus niet in de mogelijkheid iets op te sparen ? Gij werd in een inrichting voor vroedvrouwen geholpen ?

Besch. Ja.

Pres. Wat hebt gij gedaan na uw vertrek van daar?

Besch. Ik wendde mij tot verschillende bureaux voor betrekkingen, om door hun tusschenkomst een plaats te krijgen die mij voldoende loon gaf om voor mijn kind te zorgen. Als dienstbode zou mij dat ondoenlijk zijn geweest.

Pres. Hebt gij uw verloofde nooit om hulp gevraagd ?

Besch. Wel een dozijn keeren. Maar hij gaf nooit eenig antwoord.

Pres. En gij hebt geene betrekking gevonden?

Besch. Neen, mijnheer de president.

Pres. Vertel ons de nadere omstandigheden van uw daad. — Hebt gij u op den dag van den moord ziek gevoeld ?

Besch. Het was mij alsof ik droomde.

Pres. Waar hebt gij het gedood ?

Besch. In het huis van den schoenmaker Melcher, waar ik een zolderkamertje had.

Pres. Gij hebt het kind doen stikken door het een zwaar hoofdkussen op het gezicht te drukken en u daar met het bovenlijf op te leggen. Is dat zoo ?

Besch. Zoo was het, mijnheer de president. Maar ik kon het arme wurm niet langer zien lijden. De huisbaas had mij sedert twee dagen geen melk meer willen borgen en ik zelf was veel te zwak, en ik had niets om het kind te voeden. Het kindje knaagde van honger op zijn vingertjes en zijn lipjes waren donkerblauw. Schreeuwen kon het niet meer, daar was het te zwak voor. En toen ik aan zijn rollende oogjes zag, dat het sterven zou van honger, werd ik waanzinnig van smart. Ik spande mijn laatste krachten in en doodde het. Was ik zelf niet zoo uitgeput geweest, dan was ik zeker gaan stelen, doch ik kon geen voet verzetten. Ik viel in onmacht en lag twee maanden in het ziekenhuis met zenuwziekte.

De laatste woorden bracht de beschuldigde met moeite uit. Zij houdt de handen voor het gelaat en weent in stilte. Zelfs de rechters zijn diep bewogen. De president snuit tamelijk luid de neus, de officier van justitie schraapt herhaaldelijk de keel alsof hij een rede moet beginnen en de andere rechters lezen voorover gebogen in de actestukken.

De acte van beschuldiging en de verdediging zijn van geen beteekenis voor ons; ten slotte wordt de beschuldigde met inachtneming van verzachtende omstandigheden, tot een gevangenisstraf van drie jaren veroordeeld.

Tot zoover Ds. Pierson. '