Levensbouw

Kort voor zijn verscheiden heeft dr. F. M. Wibaut een zeer buitengewoon voornaam werk tot stand gebracht. Me' moirés, die hij levensbouw noemde.

Zeer uitvoerig staat hij daarin stil bij zijn eerste jeugd in Vlissingen.

Hierbij treden zijn ouders op de voorgrond, die hij schetst als twee liefderijke en verstandige mensen.

„Mijn vader, aldus dr. F. M. Wibaut, was bijzonder goedhartig voor ieder die geholpen moest worden. Hij was in het kleine stadje de vraagbaak voor velen en ook de toevlucht voor velen. Ik herinner mij een geval, waarin ik zelf een rol speelde. Er was in Vlissingen kermis geweest en de ochtend na de sluiting stond ik te kijken naar het afbreken van kramen en tenten. Op eens ontstond er een groot rumoer bij de tent van Hercules. Die Hercules was een man, die grote ijzeren aambeelden op zijn buik liet zetten en andere krachttoeren verrichtte. Maar op dat ogenblik werd hij door drie andere mannen uit zijn tent gegooid. Hij weende bitter. Ik vroeg hem wat er gebeurde. „Ach jongetje,"zei hij, ik was toen acht jaar, „nu heb ik mijn hele broodwinning verloren. Die kerels nemen alles mee, behalve mijn aambeeld en mijn kettingen. En ik heb geen geld om hout te kopen voor een nieuwe tent, wat moet ik nu beginnen." Ik dacht aan mijn vader, die hem misschien wel helpen zou, zoals hij zoveel mensen hielp. En ik zei tot Hercules, dat hij maar eens bij mijn vader moest komen, die verkocht planken...

En inderdaad Hercules werd geholpen. Uit het verdere verhaal blijkt, dat de vader Wibaut het hout verkocht zonder direct betaling te vorderen.

Verder wordt medegedeeld, van de herhaalde gevallen waaruit de zin tot hulp en de vrijgevigheid van het echt¬

paar duidelijk aan de dag treedt.

Wibaut, en dat is het belangrijke in dat deel van het werk, heeft dus reeds als kind gevoeld welke goede mensen zijn ouders waren en met grote eenvoud en waarheidsliefde worden de daden van vader en moeder W. beschreven.

De eerste school was bij Rooms-katholieke Zusters. Het was tegelijk bewaar¬

school, voorbereidende school en school voor lager onderwijs en zo heeft Wibaut een strenge katholieke opvoeding gekregen en werd hij op elfjarige leeftijd met zijn broeder Johan naar de kostschool te Rolduc gezonden.

Er bleek te Rolduc strenge tucht, maar geen opvoeding in intieme zin.

Mooi zijn de bladzijden, die aan zijn zieken broeder Johan zijn gewijd en diepe indruk maakt diens dood en belangrijke herinnering is hem bijgebleven aan de troost, die de geestelijke hem poogde bij te brengen.

In 1873 gaat Wibaut van Rolduc naar Amsterdam.

Zijn vader en vooral zijn vrome katholieke moeder hoopt, dat hij voor priester zal worden opgeleid. Dat klopt met eigen wens, want voor het eindigen van de cursus te Rolduc spreekt hij hierover thuis. Typisch is het, dat niemand daar invloed op had uitgeoefend, maar sinds de dood van den broeder die neiging opkwam. Zijn moeder, hoe gaarne zij dit wil, vindt haar jongen niet uit het hout gesneden, om priester te worden.

Als de jonge Wibaut aan de openbare Handelsschool te Amsterdam wordt geplaatst leert hij op betrekkelijk nog jeugdige leeftijd het woelige Amsterdam kennen, waar de niewere schrijvers

hem zeer aantrokken en Multatuli vooral. Vooi Frans moesten zij eens een vrij opstel maken. Wibaut maakte er toen een over Max Havelaar. Alle rijmloze verzen van Saidja werden in het Frans vertaald.

Uit de jeugdherinneringen vermelden wij nog zijn sterk katholiek geloof en grote strijd bij de vele vraagpunten

van twijfel, waarbij hij openlijk steun zocht bij oude geestelijken, waarvan reeds jong, een hoogstaande priester te Rolduc zijn vriend werd en later bleef.

Groot verdriet doet het zijn vrome moeder, als hij het katholiek geloof moet verlaten, en ook hij heeft er om zijn moeder groot leed van, al begrijpt hij, dat de overtuiging voorop gaat.

Wibaut als jonge man.

Men ziet hieruit hoe reeds vroeg Wibaut aan eigen levensbouw werkte.

Eerst in de houthandel van zijn vader,

dan bij een patroon, die hem naar Rusland medeneemt, vangt zijn grote leerschool als koopman en kenner van allerlei misbruiken in de Russischen handel aan.

Na een belangrijke ontwikkeling in Middelburg te hebben medegemaakt — hij is daar getrouwd met onze bekende Mathilde Berdenis van Berlekom — blijkt zijn eerst openbaar optreden in het voorjaar van 1893, waarbij hij het initiatief nam tot protest tegen de vonnissen, die in Friesland bij z.g. onlusten worden uitgesproken. Deze oproep van verzet, die „Honger en Schrik" werd genoemd sloeg sterk in. Wibaut had daar succes mede, ook wat de geldinzameling betrof.

Later zal de grote strijd van de diamantbewerkers en die in 1903 van de transportarbeiders geldelijke en morele hulp vragen, die niet gering was. Wibaut geeft zich daaraan met grote energie en menselijkheid.

Als Wibaut de propaganda in het land in herinnering brengt en van zijn bijzonder mooie arbeidersvergaderingen in de verschillende deien van het land verhalen doet, laat hij hieraan de beweegreden voorafgegaan, waarom hij eerst in 1897 tot de S.D.A.P. kwam. Uitrustende na een wandeling zei hij plotseling tot zijn vrouw: „Ik houd het niet langer uit te leven ten koste van anderen, ik ga mij aansluiten bij de S.D.A.P." Ook zijn vrouw deed dit.

Zo bewoog Wibaut zich op velerlei gebied. De socialistische propaganda in universiteitssteden, een denkbeeld van Ankersmit, door middel van buitenlandse sprekers, werd door hem gesteund. Hij komt telkens in nauwe aanraking met belangrijke internationale figuren.

Een bijzondere vriend van P. L. Tak noemt Wibaut zich en later wordt hij mederedacteur van de Kroniek en legt zich op speciale gemeentelijke politiek toe en als Tak niet veel plaats wil inruimen aan gemeentelijke politiek, om het karakter van het blad niet al te zeer te schaden door rubrieken over algemene zaken te laten vervallen, legt W. zich op allerlei sociale zaken toe, die zeer belangrijk zijn.

Hij wordt lid van de gezondheidscommissie en doet daar belangrijk werk. Krijgt een blik op het arbeidsleven, op de woningtoestanden, die hem vele krotten met-de meest onmenselijke toestanden doet beschrijven.

In 1907 raadslid geworden toonde hij zich direct als een der bekwaamste en werkzaamste leden der raadsfractie. Met een kleine onderbreking van 1917 tot 1931 wethouder geweest zijnde geeft W. in zijn memoires belangrijke gebeurtenissen weer.

Hij noemt allerlei zaken, die men met genoegen nog eens hoort, ook al heeft men veel, ongeveer alles van nabij medegemaakt, omdat zowel bij de volkshuisvesting, de levensmiddelenvoorziening in de oorlogsjaren bijzonder veel te doen viel, waarbij sterk optreden gebo-