HET VORIGE: Nollie Pierson, de 17-jarige dochter van een predikant, ontmoet in 1916 Dij haar oom en tante, waar zij gelogeerd is. een jong officier, Cyril Moriand. Zij verloven zich en willen trouwen vóór hij naar het front moet. Tante Thera veelt voor de jongelieden, maar de vader wil geen toestemming geven. Als Cyril plotseling wordt opgeroepen, maken zij 's avonds samen een tocht naar een stille plek en op Nollie's aandringen wordt zij daar z'n vrouw. Zij wil nu verpleegster worden en gaat naar een hospitaal, waar een nicht, Leila Lynch, hoofdverpleegster is. Door haar leert zij kapitein Fort kennen, een 40-jarig man, die gewond terug is gekomen. Cyril sneuvelt. Nollie weet 't nog niet en spreekt met haar vader over Kapitein Fort.

No. 17.

„Eens zei een politie-agent hetzelfde tegen mij. Kapitein Fort zegt, dat er maar heel ■weinig mannen zijn, die het verdragen kunnen, dat ze macht in handen hebben zonder te worden bedorven. Hij vertelde me een paar vreselijke geschiedenissen. Hij zegt, dat we geen verbeeldingskracht hebben, zodat we dikwijls dingen doen, zonder te zien hoe ruw ze zijn".

„We zijn niet volmaakt, Nollie, maar over het geheel denk ik, dat we een inschikkelijk volk zijn".

Nollie zweeg even, toen zei ze plotseling: „Inschikkelijke mensen denken vaak, dat anderen ook inschikkelijk zijn, als ze het niet werkelijk zijn. Kapitein Fort maakt die fout niet."

„Ik vind hem wat cynisch en wat gevaarlijk."

„Zijn alle mensen gevaarlijk, die niet denken als anderen, vadertje?"

Pierson, niet in staat tot spot, was wel in staat te zien, wanneer hij gepleegd werd. Hij keek zijn dochter glimlachend aan.

„Zo erg is het niet, Nollie, maar Fort is stellig revolutionnair. Misschien heeft hij te veel van de ruwe zijde van het leven gezien."

„Ik mag hem er te liever om."

„Wel, wel", zei Pierson verstrooid.

Hij had werk te doen als voorbereiding voor een aannemelingenklas en ging, toen ze thuis waren, naar zijn studeerkamer.

Nollie ging naar de eetkamer om haar warme melk te drinken. De gordijnen waren niet dichtgetrokken en het heldere maanlicht stroomde naar binnen. Zonder licht te maken bracht ze de electrische snelkoker in werking en stond naar de maan te kijken, voor de tweede maal vol sinds zij en Cyril er op gewacht hadden in de Abdij. Haar handen tegen haar borst drukkend, huiverde ze. Als ze hem maar uit dat maanlicht daar tot zich kon roepen; als ze maar toveren kon, hem kon zien, weten, waar hij was, wat hij deed! Sinds

veertien dagen had ze nu al geen brief ontvangen! Elke dag, sedert hij weggegaan was, had ze de verlieslijsten gelezen, met het bijgelovige gevoel, dat ze, door dit te doen, hem er uit zou houden! Ze nam de „Times" op. Er was juist genoeg licht en

ze las de „lijst van eer" na tot de

maan haar bescheen, waar ze lag op de

vloer, met de gevallen krant Maar ze

was trots en nam haar smart spoedig mee naar haar kamer, zoals zij op die nacht, nadat hij gegaan was, haar liefde er had meegenomen.

Niets verried de ramp van het huis; de krant op de vloer en de reuk van de overgekookte, aangebrande melk vertelden niets. Alles wel beschouwd, was zij maar één van de duizend harten, die die maanverlichte nacht in doodspijn doorbrachten. Elke nacht, jaar in jaar uit, waren duizend gezichten in de kussens gedrukt om dat eerste, ontzettende gevoel van verlatenheid te verstikken, en te zoeken naar de zielen van andere beroofden om in het weten van eikaars smart enige troost te vinden.

In de morgen stond ze op zonder geslapen te hebben, deed alsof ze ontbeet en ging naar het hospitaal. Daar waste ze borden en schotels af, met een versteend gelaat, donkere kringen onder de ogen.

Het nieuws bereikte Pierson in een brief van Thirza, die hij bij de lunch ontving Hij las hem met een gevoel van ontzettende pijn. Arme, arme kleine Nollie! Wat een vreselijk verdriet voor haar! En ook hij ging aan zijn werk met de gedachte, als een nachtmerrie, dat hij het haar die avond vertellen moest. Nooit had hij zich eenzamer gevoeld, meer behoefte gehad aan de moeder van zijn kinderen. Zij zou geweten hebben, hoe ze de smart verzachten, hoe ze troosten moest. Aan haar hart kon het meisje haar verdriet hebben uitgesnikt. En dat hele uur, van zeven tot acht, terwijl hij gewoonlijk gereed was om de functies van Gods plaatsvervanger op aarde voor zijn gemeentenaren te vervullen, bracht hij door in eigen gebed om leiding, hoe hij deze slag zou toebrengen en helen.

Toen Nollie eindelijk kwam, opende hij zelf de deur, en, het haar van haar voorhoofd strijkend, zei hij: „Kom hier even binnen, mijn lieveling!"

Nollie volgde hem in zijn kamer, en ging zitten. „Ik weet het al, vadertje."

Pierson was meer ontsteld door dit stoïcisme, dan hij geweest kon zijn door elke natuurlijke uitbarsting van droefheid. Hij stond bij haar, streek haar. schuchter over

het haar en zeide tot haar, wat hij tot Gratian en zo vele anderen had gezegd: „Er is geen dood, denk aan de tijd, dat je hem weer zult zien; God is genadig."

En hij stond versteld over de kalmte in dat bleke gelaat — zo jong nog.

„Je bent heel dapper, mijn kind!" zei hij. „Er is niets anders te doen, wel?"

„Is er niets, dat ik voor je doen kan, Nollie?"

„Neen, vadertje."

„Wanneer heb je het gezien?" „Gisteravond."

Ze had het dus al vier en twintig uur geweten zonder het hem te zeggen! „Heb je gebeden, lieveling?"

„Neen."

„Probeer het, Nollie.''

„Neen."

„O, toe — probeer het maar!"

„Het zou belachelijk zijn, vadertje, u weet het niet."

Pijnlijk ontroerd en verward ging Pierson van haar weg en zei:

„Je ziet er ontzettend moe uit. Zou je een warm bad willen hebben, en in bed eten?"

„Alleen maar wat thee, meer niet."

En ze verliet de kamer.

Toen hij gezorgd had, dat ze thee boven kreeg, ging hij ook uit, en, met een groot verlangen naar de hulp ener vrouw, nam hij een rijtuig naar Leila's woning.

HOOFDSTUK III.

Toen ze het concert hadden verlaten, hadden Leila en Jimme Fort een taxi veroverd, een voertuig, dat 's nachts, in oorlogstijd, zekere voordelen biedt aan hen, die verlangen elkaar beter te leren kennen Trilling, donkerheid, voldoend geraas zijn gegarandeerd, en alles, dat nog ontbreekt aan de bevordering van de emotie, is de geur van kamperfoelie en rozen, of maar van de witte klimroos, die op de stoep te High Constantia zo zoet had gegeurd.

Toen Leila zich met Fort in die eenzaamheid bevond, waarnaar ze verlangd had, overweldigde haar een zenuwachtige emotie, die haar deed zwijgen. De voorafgaande weken waren een vreemde tijd voor haar geweest. Elke avond onderzocht ze haar gevoelens, zonder ze nog helemaal te begrijpen. Als een vrouw op leeftijd komt, dan begint de wereld macht over haar te krijgen. „Je was jong en mooi, je bent nog mooi, je kunt nog niet oud zijn. Houd jeugd en schoonheid vast, neem wat je krijgen kunt, vóór je gezicht rimpels krijgt en je haar grijs wordt; het is onmogelijk, dat er niemand meer zou zijn om je te beminnen!"

Dit gevoel was op zijn hoogtepunt gebracht door het zien van Jimmy op het concert, in gesprek met Nollie. Ze had geen afgunstig karakter en kon eerlijk Nollie's schoonheid erkennen, maar de gedachte, dat Jimmy Fort dit eveneens zou doen, was haar onaangenaam.

Hij mocht het niet, het was niet eerlijk, hij was te oud — bovendien had het meisje haar verloofde en ze had er voor gezorgd, dat hij het wist. Dus, terwijl ze zich tot hem overboog, onder het gezang van een gedecolleteerde jonge dame, fluisterde ze: „In gedachten?" (Wordt vervolgd).