Hoe oud zou hij geweest zijn? 't Leek wel een jongen, maar het kon even goed een oud mannetje zijn, zo mager en zo'n tenger klein gezichtje. Boompje was helemaal stijf, behalve de twee voorste vingers van zijn rechterhand. Och, dat arme Boompje! Omdat hij helemaal stijf was lag hij op een bedhebe. Wat dat is? Ik zal het vertellen.

Eerst een gewoon ijzeren ledikant met matrassen en een laken. Daaroverheen een toestel waarmee hij van het bed opgeheven kon worden, een ijzeren raam waarop singels gespannen waren zoals onder aan beklede stoelen. Daar lag hij op. Als je aan een kruk draaide ging het raam met de hele Boompje, die er op lag, naar boven. Dan moest je stuk voor stuk singel bij singel los maken en telkens een klein deel van Boompjes rug wassen en wrijven met kamferspiritus, want hij was helemaal stijf en lag gauw door, het arme Boompje. Als hij 's morgens gewassen was en verder geholpen, kreeg hij een lessenaartje met een boek er op voor zich en een vouwbeen tussen zijn twee voorste vingers. Met dat vouwbeen kon hij dan net,

als hij heel erg zijn best deed een blaadje van het boek dat op zijn lessenaartje stond omslaan.

Dat arme Boompje, hij las zo graag. Wat een vreugde wanneer net als de bladzijde uit was een zuster voorbij kwam en het wel onder het voorbijgaan even zou omslaan. Je had het ook zo druk hè, en dan even in de vaart stoppen om een bladzijde om te slaan

Boompje was algemeen bemind en we deden allemaal wat we konden. Hij had b.v. een kanarie en een speeldoos van bijeengescharrelde dubbeltjes. Zo iets had niemand in het hele gasthuis. Maar, Boompje was ook Boompje. Haast iedere keukenzuster trakteerde hem op gebakken aardappels of vruchten van het extra eten. En alle andere mannen vonden het best, al moest het prakje eigenlijk heel eerlijk de rondte doen. Boompje was ook al zó lang ziek en zó ongelukkig. Hoe lang was hij al ziek en hoe oud was hij ? ïk weet het niet.

Je liep maar hard om zoveel mogelijk mensen te kunnen helpen.

Maar, wat in de gegeven omstandigheden gedaan kon worden werd gedaan. Als Boompje een rijk jongetje geweest was had hij het natuurlijk beter gehad, maar

Iedere morgen als het mooi warm weer was kwamen er vier terreinknechten. Die droegen Boompje met bed en bedhebe en al naar buiten.

Daar lag hij dan te genieten van de mooie lucht en van het geruis der bomen in de gasthuistuin. Wie langs kwam maakte een praatje en de zusters gooiden stukjes brood buiten voor de mussen waar hij veel plezier in had.

Patiënten mochten nooit snoepgoed hebben, want het gebeurde wel, dat, als de ene patiënt lekkers had, hij er van meedeelde aan een patiënt met dieet. Dat was dan wel goed bedoeld, maar dom en gevaarlijk. Zo was er dan een regel. Niemand lekkers. Maar Boompje was in alles zo'n beetje onder en boven de wet.

Eens was er een tijd, toen kregen we een strenge hoofdverpleegster, die nooit wat door de vingers zag en onder het bezoek moest er een zuster buiten bij Boompje staan vanwege de snoep — Boompjes maag H £ was best en hij kon geen vin verroeren, maar regel was regel. Boompje " -•> kende zijn zusters wel. Soms stak hij zomaar zijn tong uit met een zuurtje er op en lachte hij met een grote gelukkige grijns op zijn gezicht tegen de zuster die moest surveilleren. Een oogje moet je wel eens toe kunnen doen als er geen gevaar dreigt. De kanarie, daar hield hij veel van en je kon hem niet gelukkiger maken dan als je een beetje

muur in de tuin ging zoeken of als je een stukje hard ei van de koffietafel mee bracht voor zijn kanarie.

Eens heb ik hem uitgelachen. Wat heb ik daar een spijt van gehad! Maar, het was altijd druk, druk, je verdiepte je niet zo heel erg in je patiënten, dat kon onmogelijk.

Maar toen — luister: Boompje lag te lezen en ik was vlak bij zijn bed de vloer aan het vegen met een lange stoffer. Boven Boompjes hoofd zweefde een glazenmaker, zo'n grote met lange poten. Daar begint hij me op eens te schreeuwen, neen bar en een paar grote angstige ogen waren op de glazenmaker gericht. Het was zo'n mal gezicht, ik proestte het uit van het lachen. Boompje heel ontdaan: „Maar jzuster hoe kunt u daar nu zo om lachen! Dat griezelige beest, als hij op mijn neus gaat zitten kan ik hem niet eens wegjagen!"

Arme Boompje! Dan lachen ze je nog uit ook! Hoe dom kan je soms optreden al wil je nog zo goed.

Dit is mijn herinnering aan Boompje. M. v. G.

POES HAD LUIERMAND NODIG!

Den Haag.

Een eigenaar van een grote manufacturenzaak aan het Noordeinde miste de laatste tijd uit zijn winkel verschillende goederen. Dan eens was het een jurkje, dan weer gebreid ondergoed en- het was den eigenaar een raadsel, waar deze goederen waren gebleven. Hij deed aangifte bij de politie, omdat hij dacht, dat hier sprake was van diefstal. Toen enige rechercheurs een onderzoek instelden, kwamen zij tot een zeer merkwaardige en interessante ontdekking. In de tuin achter de winkel vonden de speurende ogen der rechercheurs hier en daar dunne draadjes. Dezelfde draadjes kwamen ook voor op een schutting en toen zij dit spoor volgden, ontdekten zij tot hun niet geringe verbazing in een achter het winkelpand en de tuin gelegen onbewoond perceel de verloren goederen.

Een nader onderzoek wees uit, dat de kat van den eigenaar, die binnenkort jongen verwacht, de jurkjes en het ondergoed hier naar toe had gebracht en daarvan een warm nestje had gemaakt.

Het zal poeslief niet aangenaam zijn geweest, dat de politiemannen haar zo zorgvuldig in elkaar gezette nestje ontruimden en de voorwerpen weer ter hand stelden aan den rechtmatigen eigenaar.

SD ZEILEN

Kleine Karei is aan 't zeilen, Hij laveert er heen en weer, Zie, zijn boot is 't keuken-matje, En de kamer is het meer.

Tafel, stoelen, voeten-bankjes, Alles noemt hij nu een schip, Maar de kachel is gevaarlijk, Die omzeilt hij als een klip.

Ook Marietje, Karel's zusje,

Gaat er zeilend met hem mee, En ze zit als passagiert je,

Op het matje, heel tevree.

Karei voelt zich zeer gewichtig, Want al is hij nog wat klein, Van dit heerlijk zeilend bootje, Is toch hij de kapitein.

NICO SPLINTER.