De tocht van

Uit het

Frans

Vertaald

S

AMBA DIOUF

DOOR JEROME EN JEAN THARAUD

13

Het vorige: In het Afrikaanse dorp Niömi (Franse kolonie) komt in 1914 het bericht, dat de Blanken onder elkaar oorlog zijn gaan voeren. Grote verbazing onder de negers. Samba Diouf vertelt, dat hij een kudde vee van z'n oom heeft geërfd en dat hij deze nu gaat halen. Voor hij vertrekt bezoekt hij Yamina Sedi, het meisje, waarvan hij houdt. Diouf maakt op z'n reis kennis met andere negerstammen, o.a. met de bewoners van Karantaba. Ondertussen wordt overal bekend gemaakt, dat elk dorp 10 jonge mannen voor de oorlog moet leveren. Samba wordt, gedwongen door de stam van Karantaba, om mee te gaan. Zij komen in Frankrijk aan.

— Zo is 't, Samba Sarr, antwoordde Samba Diouf, die aan zijn zijde marcheerde, maar de regen bederft ons vertrek!

Inderdaad regende het onophoudelijk gedurende de twee uur, dat ze door het pijnbos trokken; het maakte de bepakking zwaarder, evenals de opgevouwen dekens hun muziekinstrumenten en alles wat er bij hoorde, waarbij men nog de grote messen moet rekenen, zonder welke een zwarte man zich niet gewapend rekent.

De modder kleefde onder hun enorme schoenen, waarvan de uiteinden stuk gingen en omhoog krulden, want omdat men wist, dat de mensen uit Afrika abnormaal brede voeten hebben, had men voor hen schoenen laten maken van een reusachtig formaat, zonder er over na te denken, dat het blootsvoets lopen bij hen wel de zolen breder had gemaakt, maar dat er geen enkele reden voor bestaat, waarom ook de hele voet langer zou zijn geworden.

Zo kwam het, dat het bataljon op zijn weg overal met modderwater gevulde kuilen achterliet.

— Zo is het, begon Samba opnieuw na een ogenblik van stilzwijgen, de regen bederft ons vertrek! Maar God is op de hand van de Blanke mannen, want hij heeft hun regen in alle Jaargetijden gegeven, terwijl Hij die ons alleen maar in het regenseizoen zendt.

Geen enkele stem gaf antwoord op deze opmerking van den visser. Een ieder boog het hoofd onder de striemende regen, en hield zijn gedachten voor zich, zo hij die al had

Men vernam slechts het eentonige geklop der veldflessen tegen de oajonetten, af en toe hoorde men de vloek van een onderofficier om de afstand in de gelederen beter te bewaren, of een achterblijver aan te sporen, en dan het geklots van de kleimodder onder de kapotte zolen, en het zachte, ruisende geluid van de regen, die hardnekkig doorzette en de gehele ruimte vervulde.

Vijf maanden van hun leven hadden de Zwarten reeds achter zich gelaten, doorgebracht in een instructiekamp, dat aan alle zijden ingesloten was met afsluitbomen van zeedennen. Vijf maanden, waarin ze hadden geleerd in het zand te graven, zich in een rij op te stellen, te nummeren, een geweer te behandelen, en ook de enkele woorden in het Frans, die nodig zijn om de bevelen te begrijpen en onder elkaar te doen begrijpen, want zij waren van verschillende stammen en ze spraken verschillende talen. Er waren daar Bambaras uit de vallei van de Niger en Hoog Sénégal, die er trots op waren, dat ze eenmaal het luk van hun meesters, de Toucouleurs, hadden afgeschud om zich aan te sluiten bij de Blanke mannen tijdens de verovering van de Levant, en die men kon onderscheiden aan hun wangen met drie littekens. Daar waren ook de Oulofs, die zwarter zijn dan alle andere zwarte mensen, die er op hun beurt ook trots op waren, dat ze de Blanken al veel langer kenden dan wie ook, en die vanaf de grenzen van Mauretanië met zijn rode heuvels van Popiguine, van Jang Jang tot Dakar, van N'Diourbel tot Saint Louits, het binnenland en de kusten vulden met hun zegezangen en het geroffel van hun grote trommels, die zij met vaardige hand bewerkten. Daar waren Mandingen. landbouwers en krijgers, die onder vele namen het groot keizerrijk vormden onder hun vorst Samory Touré, waartegen Joffre, Archinard, Galliénl, Combes en Gouraud lang hebben gestreden. Daar waren Sérèren mot rode wangen, magere benen, gespierd lichaam, buitengewoon levendig, erg gauw driftig, maar overigens brave kerels, uitstekende werkers, wel dronkaards, maar liefhebbers van paarden en geweren. Bekend als de enige Zwarten van Afrika,, die er toe in staat zijn om Iemand een kogel door het hoofd te jagen om een teleurstelling in de liefde of om een erezaak.

Daar waren de Toucouleurs. die naar het gebruik van hun voorvaderen kleine sterretjes op voorhoofd en wangen getekend hadden, en die een evengrote behendigheid hadden in de jacht op vogels als op olifanten, die zich de tijd nog herinnerden, dat hun koning Amadou Lamine al de nabuurvolken voor zijn sabel had doen bukken. Daar waren Soninkés, Khassonkés, met kromme neuzen, die met keelklanken spraken. Soussous. Timnés uit Guinea, landbouwers en zeelui, Lebous uit Dakar en Rufisk. behendig in het omgaan v:ia prauwen; mannen van Fouladoe. die hun hoge witte kegelvormige mutsen, geborduurd

met veelkleurige zijde, hadden afgelegd voor de ijzeren helm.

Ook waren er mannen uit Mossi en Massina, waar de steden zo uitgestrekt zijn, dat men er in verdwaalt, waar de woningen daken hebben met terrassen waar de deuren uit één stuk hout zijn gemaakt, waar de paarden groot en snel zijn als de wind.

Daar waren goudzoekers van Falémè, die het rivierzand uitwassen en op de bodem van grote putten leven, zodat hun land er uitziet als een grote schuimspaan. Daar waren de Floups, geheel onder de invloed van hun angst voor de Geesten en de uitwerking van de toverkunst, en wiens enige gedachte tijdens heel hun leven slechts is. hun kudde vee uit te breiden, dat men die bij hun dood kan offeren voor hun begrafenismaal. Daar zijn de Baoulés, die uit het diepste der wouden komen, wier stem op het blaffen van honden gelijkt, en die in het gezelschap van de grote apen leven, welke des nachts voor de ingang van hun hutten de wacht houden.

Daar waren ook de Gouros en Abbeys, die de rotsen bewonen en hun doden dicht bij de hutten begraven, die van stukken steen zijn opgebouwd om deze zodoende te onttrekken aan de vraatzucht van hun buren, de Mano's uit het hoge Sassandra, die nooit een vreemdeling in hun gebied laten binnendringen; inboorlingen uit het verafgelegen Kidougoe, waar de mannen onverschillig voor regen en zon, zich alleen kleden met een holle bamboestengel die met een touwtje rondom hun lendenen is vastgemaakt en waar de vrouwen voor kleding alleen maar een bosje bladen dragen om zich tegen de vliegen te beschermen; Bobo's, afkomstig van de vlakte van Soedan tussen de Zwarte Rivier en de Rode rivier, en die op hun beurt nog onverschilliger zijn voor de ongemakken van het jaargetijde, en maar liefst helemaal geen kleding aantrekken. Tenslotte waren er mannen gekomen, waarvan men niet meer met juistheid kon nagaan, van waar ze eigenlijk kwamen, hoe hun gewoonten waren en welke taal ze spraken, want die behoorden tot de overgebleven resten van verdwenen volken, die op zijn hoogst een klein dorpje bewoonden, dat ergens verloren lag temidden van de moerassen, of op een of andere

open plek in het woud

En allen, mannen uit het noorden en uit het Zuiden, uit Sénégal en de Niger, uit het binnenland en van de kusten, Bambaras, Oelofs, Mandingen, Toecouleurs, Sereren, Soninkes, Khassonkés, Soussous, Timnés, Lebous. bewoners van Massina en van Falémé, Floups, Gouros, Abbeys, Baoulés, Manos uit het hoge Sassandra, behalve nog die, waarvan men ras en land van herkomst niet kende —- al die zwarten, die voor ongeoefende ogen op elkaar geleken als broeders, maar die daarginds in Afrika duizenden kilometers van elkaar verwijderd leefden, en die nog meer van elkaar verschilden wat betreft hun geloof, taal, gebruiken, kleding — al die mannen, voor wie het minste verschil reeds een reden tot vijandschap kon zijn, marcheerden daar op die morgen langs dezelfde weg. schouder aan schouder, door de wil van de Blanken!

(Wordt vervolgd)