zo lang over zitten denken, dat het eigenlijk heel gewoon was. Tante Greet was opeens het middelpunt van de belangstelling. Ze keek zelf wel het meest verbaasd. Mientje kreeg een kleur van verlegenheid, terwijl ze niet eens wist wat ze misdreven had. Alle kinderen keken tante Greet aan en die zei tegen Wies: „Waarom denk je dat ik niet wil vertellen? Wat is er dan?"

Nu vond Wies het wel gek opeens. Tante Greet was toch heel gewoon, maar nu moest ze ook alles zeggen. „Och, ziet u ik dacht

wij dachten U bent de hele tijd al zo stil misschien bent u

niet goed of zo " Nu glimlachte tante Greet toch en toen Wiesje

en Els dat zagen, slaakten ze zowaar allebei een zucht van verlichting. Als je nog lachen kon, dan was je Ook niet zo erg ziek!

„Ik ben heel goed in orde hoor, maar jij bent een goede opmerkster Wies, er is iets waar ik telkens over moet denken en dat maakte mij

een beetje stil " — „Wat is dat dan?" vroeg Henk nieuwsgierig,

maar Wies en Els beduidden hem, dat hij dat zo niet moest vragen.

„Vertelt u alsjeblieft een verhaaltje", vleide Mientje weer en tante zei: „Wat moet ik dan vertellen?"

„O, iets over kinderen net als wij, maar dan anders Ziet u,

we hebben al zo dikwijls sprookjes gehoord en nou wilden we iets

anders " Ze had dit blijkbaar met Dora afgesproken, want die

knikte zo hard van „ja", alsof haar hoofd er af moest.

„Ik zal jullie iets vertellen over kinderen en de jongens moeten ook

maar eens heel goed luisteren Het is misschien wel goed als ik

er jullie iets van vertel en dan weten jullie meteen hoe het kwam dat ik zo stil was".

Ze schikten nu allemaal bij elkaar en tante Greet begon:

„Ik wil jullie iets vertellen over kinderen uit een ver land. Ze waren heel gelukkig, ook al hadden sommige ouders het wel arm. Maar het land was mooi en de kinderen hielden veel van hun ouders. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks. Er kwam een vreselijke oorlog, die heel lang duurde. Bommen werden door de vijanden op de steden gegooid en heel veel kinderen en grote mensen ook, werden gedood. Andere kinderen raakten hun ouders kwijt en vluchtten".

Hier hield tante Greet even op en keek naar de gezichtjes van de kinderen. Ze waren naar haar opgeheven, in afwachting van wat er verder zou komen. De grote kinderen keken ernstig. Jaap zei: „Ik weet wat u bedoelt U heeft het over Spanje "

„Juist Jaap ik spreek over de arme Spaanse kinderen. Ik weet

wel dat er veel vreselijke dingen gebeurd zijn, te erg om jullie te vertellen, maar ik wil jullie alleen iets zeggen over de kinderen die vluchten konden. Dat waren er heel veel. Grote mensen hebben ze meegenomen naar Frankrijk. Daar zijn ze veilig. In een paar grote tehuizen zijn ze ondergebracht en daar leren en wonen ze nu". — „Gelukkig", zei Wiesje, „en ik wou maar dat ze allemaal daar konden zijn. Ik bedoel dat er in Spanje geen één kind meer hoefde te blijven "

„Ik wou dat die nare oorlog over was", zei Chris, „dat zou veel beter zijn". Wiesje knikte, daar had zij zo gauw niet aan gedacht.

„Nou luister jullie verder. De kinderen zijn daar heel gelukkig, zo gelukkig als kinderen maar zijn kunnen die niet weten wat er met hun vader of moeder gebeurt". — „Weten ze dat niet?" vroeg Chris, „o, ik geloof dat ik nooit vrolijk kon zijn, als ik niet wist waar mijn vader en moeder waren.

„Kijk eens Chris, het is allemaal ook wel heel erg voor ze, maar ze krijgen er gewoon les, net als op school, want er zijn grote mensen om op ze te passen en goed voor ze te zocgen en zo blijft er weinig tijd over om te veel aan hun ouders te denken, die ze misschien al verloren hebben. Ik heb een poosje geleden naar een radio-uitzending geluisterd van de Vara en toen heb ik de Spaanse kinderen horen zingen!"

„Is het echt?" vroeg Henk blij. „Ja Henk, ze zongen heel aardig en

zuiver en er was een meneer uit Holland bij. Dat was KoosVorrink

Jullie hebben zijn naam wel eens gehoord".

„Mijn vader spreekt wel over hem", zei Chris en ook de anderen knikten, dat zij wel wisten wie tante Greet bedoelde.

„Meneer Vorrink was naar Frankrijk gegaan om te zien hoe die kinderen het maakten. Toen hebben ze dus voor de microfoon gezongen en ze hebben ook gedanst. Dat kon je natuurlijk wel niet zien, maar dat vertelde die meneer toen".

„Dan is het net zoiets als hier", zei Elsje peinzend, „wij wonen hier

ook niet bij onze ouders en wij zijn hier ook vrolijk". — „Maar

hebben ze daar dan ook zo iemand als u en tante Jo?" vroeg Mientje.

Tante Greet lachte en trok Mientje even naar zich toe. „Ja hoor, daar zijn ook tantes om voor de kinderen te zorgen". Elsje knikte tevreden. „Ik ben eigenlijk net zo als die kinderen", zei ze toen. „Ik heb ook geen ouders meer en ik heb ook alleen maar dit tehuis".

Tante Greet keek even heel ernstig. „Elsje je zegt dat zo haastig,

maar denk eens goed na Ben je net zo te beklagen als die arme

Spaanse kinderen?" Els vond van wel, ze had ook geen ouders meer en verschillende van die kinderen ook niet.

Jaap wist een ander antwoord. „Wij zijn er beter aan toe", zei hij, „ook Elsje, want wij wonen hier in ons eigen land en wij hoeven niet bang te zijn hoe het later met ons zal gaan en die kinderen zitten in een vreemd land en hun eigen land wordt vernield "

„Jij hebt het begrepen Jaap", zei tante Greet. Elsje dacht er ovèr na en vond toen ook dat zij er toch heel wat beter aan toe was.

„Maar waar leven ze daar nou van? Ik bedoel wie geeft hun geld om eten te kopen, want geld hebben ze toch niet meegenomen?" — „Nee, geld hebben ze niet. maar in Holland zijn heel veel mensen die medelijden hebben met die kinderen en die geven geregeld geld en daarmee worden ze geholpen".

De kinderen keken allemaal blij. Wat heerlijk dat de hulp juist uit Holland kwam! Toch echt fijn. „Ik wou dat ik veel geld had, dan zou ik ook helpen", zei Jaap, maar tante Greet zei, dat het heel flink van hem was, maar dat hij daarmee maar moest wachten tot hij groot was en zelf geld verdiende.

„Ik hoop dat de oorlog dan al lang gedaan is", zei hij toen. — „Daar heb je groot gelijk in", zei tante Greet.

„Hè, ik wou dat ik die uitzending had kunnen horen", zei Wiesje, „het zal wel mooi geweest zijn". — „Dat was het ook, het was heel mooi en ik moet er nog telkens aan denken". — „En daarom was u nou zo stil " fluisterde Elsje.

De kinderen praatten nog lang na over die andere kinderen, die zo ver van hun huis en hun familie moestèn leven en ze vonden dat ze zelf toch wel heel gelukkig waren.

Later, toen ze naar bed zouden gaan, trok Els tante Greet even in