De tocht van

Samba diouf

vertaald DOOR JÉROME EN JEAN THARAUD

No. 20.

Het vorige: In het Afrikaanse dorp Niömi (Franse kolonie) komt in 1914 tiet bericht, dat de Blanken onder elkaar oorlog zi.in gaan voeren. Grote verbazing onder de negers Samba Dioüf vertelt, dat hij een Kudde vee van z'n oom heeft geërfd en dat hij deze nu gaat halen. Voor hij vertrekt bezoekt hij Yamina Sedi, het meisje, waarvan hij houdt. Diouf maakt op z'n reis kennis met andere negerstammen, o.a. met de bewoners van Karantaba. Ondertussen wordt overal bekend gemaakt dat elk dorp 10 jonge mannen voor de oorlog muet leveren Samba wordt, gedwongen door de stam van Karantaba, om mee te gaan Zij komen in Frankrijk aan en worden aan het stenen sjouwen gezet. Samba meldt zich ziek. In de zieken-barak bekruipt hun vrees voor een der zieken.

— Gij zegt daar een duivelachtige zaak! riepen nu uit één mond alle Niominkas, Oulofs en Khassonkés.

En hun blikken richtten zich met afgrijzen op Akonan Kouami, de arme duivel, waarvan niemand de taal kende, en ook niemand zou kunnen vertellen uit welke streek hij wel kwam. Hij lag neergehurkt in het stro, met zijn rug tegen de muur, zijn knieën onder de kin getrokken, gekweld door een geheimzinnige ziekte, terwijl hij zich krampachtig heen en weer bewoog, axsof hij aan zich zelf wilde ontkomen.

— Hetgeen de Toucouleur daar vertelt, loont de moeite om voor waar aangenomen te worden, sprak de Khassonké, want de mannen van zijn ras hebben alle landen doorkruist, en ik heb ook horen vertellen, dat er in ons bataillon mannen zijn, die zich in een dier kunnen veranderen en des nachts mensen eten.

— Inderdaad, zei nu Oulof, de blanken zijn ware koningen, want zij alleen zijn in staat, ons te dwingen naast dergelijke lieden te slapen! Maar toch wil ik u wel zeggen, dat ze er beter aan hadden gedaan met al die ossen uit het zuiden bij elkaar te plaatsen inplaats ons met zulke wilden op te schepen!

— Vergeef het mij, Ahmadou Modi!, sprak nu Samba Diouf, maar misschien vermoeien wij ons hoofd te veel door te spreken over dezen hondenzoon.

In Niömi, in mijn dorp, waar mijn vader en moeder wonen en waar ik geboren ben, heb ik een vriend, schoenmaker van beroep En die kan, zo zegt men, zich 's nachts in een hyena veranderen, als hij dat wil. Ik heb het zelf niet gezien, maar ik heb het horen zeggen. Hij heeft anders een goed karakter, hij lacht en hij vertelt grappen en hij doet zijn werk overdag. V/ij hebben ook niet gehoord, dat hij ooit een vrouw of een kind heeft opgegeten. Ze zeggen dat hij zijn macht alleen gebruikt om van het

ene dorp naar het andere te lopen, zonder door de dieren herkend te worden. Hoogstens zal hij een ezel bijten, die hem eens een trap heeft gegeven of het kalf van een buurman medenemen.

In onze streken zijn er geen mensen meer, die anderen doodmaken om hun vlees te eten, verklaarde een Sérère, die op het gesprek was komen toelopen. Maar mijn vader heeft mij dikwijls verteld, dat de Balantes zich graag voeden met het vlees van lijken en dat meer naar het Zuiden, de Abbeys en de Yakoubas hun vijanden doden om ze op te eten. Daarom begraaft men in die landen de doden onder de hutten om te verhinderen, dat men ze 's nachts komt stelen

Jullie bent net kinderen, die niets weten van wat er in de wereld gebeurt! hernam nu de Toucouleur. Ala die daar — en hij wees weer naar den ongelukkigen man, die nog altijd van pijn lag te wringen, ten prooi aan zijn onbekende ziekte — als die man daar één van die lui was, die zich met mensenvlees voeden, dan zou men hem niet behoeven te vrezen. Met je gelijke kan je altijd strijden, zelfs als hij sterker is; je kunt je verdedigen, zolang je leven hebt. Maar tegen de beesten, die uit zulke gevloekte mensen verschijnen, daartegen kan je je niet beschermen. Wanneer je probeert ze een slag te geven, wordt het hardste ijzer stomp en keert zich tegen jezelf, want in werkelijkheid zijn ze geen dieren, maar kwade geesten. Zij eten de lichamen niet en je kunt vlak bij ze doodgaan, zonder dat ze iets van je zullen aanraken. Maar je adem willen ze hebben. Zij drinken uit de hersens van het kind, dat nog in de moederschoot is, zij doen de melk van de vrouwen opdrogen, zij zuigen het bloed uit de dieren; in de verte eten ze je ziel en je hersens, zonder dat Je het merkt. Dat hebben zij niet uit zichzelf, maar ze erven het van hun ouders en ze kunnen het daarom niet nalaten. Alleen met de dood houdt het op. Jullie ziet dus, besloot de Toucouleur, dat je als kinderen spreekt, en ik die hier bij je sta, wat ik heb gezien, dat heb ik gezien en wat ik weet, dat weet ik.

Neem me niet kwalijk. Thmadon Modi, zei één, die er net bij gekomen was (want hoe langer hoe meer angstige zieken kwamen luisteren), neem me niet kwalijk, maar sinds ik bij de blanken kwam, ben ik soldaat bij de negende compagnie. Ik heb dikwijls de nacht doorgebracht in dezelfde barak als Akonan Kouami en ik heb nooit gehoord, dat van iemand uit de negende compagnie hersens zijn opgedroogd.

— Dat geloof ik wel, antwoordde Hho-

madon Modi. Maar als deze zoon van den duivel nog geen kwaad heeft gedaan, dan komt dat omdat hij de geest van de Blanken vreesde. Vandaag is zijn bloed verkeerd geworden en ons dreigt gevaar.

— Hij heeft gelijk, waarachtig, mompelde een stem uit het halfdonker, ik dacht niet, toen ik hier kwam om orlog te voeren bij de Blanken, dat ik misschien door een vuil beest zou worden opgegeten, een beest, dat uit het lichaam komt van één van die mensen uit de landen, welke wij niet kennen en die zich 's nachts in een dier veranderen.

— Ik weet niet, zei weer een ander, wat. ons zal overkomen, maar je zegt de waarheid en niemand kan je tegenspreken.

Hoe langer hoe sterker verbreidde zich de onrust. Een paniekstemming had zich meester gemaakt van deze negers, alsof een vliegtuig boven hen cirkelde en hun met de dood beedreigde. Deze afgelegen schuur in het land van Argonne herbergde op dat ogenblik geen zieke negers, maar ontelbare schriKbeelden, die eens de eerste mensen hadden vervolgd: de geesten der wouden, der wateren, het talrijke volkje van spoken, dat zich met hen op de schepen der Blanken had ingescheept

Bij de lantaarn, die op het punt van uitgaan was, kon men nog altijd in de schaduw, de angstwekkende gestalte onderscheiden, misvormd en zonderling in elkaar gevouwen als een aap en die moeite scheen te doen om zich te verlossen van het vreselijke dier, dat in hem was. Op eens werd het licht zwakker, het ging uit. Niemand durfde de lantaarn weer aansteken; zij bleven in het donker, overtuigd dat het licht niet uit zichzïlf v/as uitgegaan, maar dat een geest het had uitgeblazen. De één na de ander hadden de mannen, die achter in de schuur lagen, hun stroleger verlaten om ergens anders een plaats te zoeken. Allen drongen bij elkaar aan de kant van de deur, alsof ze het geweer van een schildwacht vreesden. Van slapen was geen sprake meer. Ieder vertrouwde zich zwijgend toe aan de bescherming van de amulet, hun door den medicijnman gegeven.

De volgende morgen wilden alle zieken de schuur verlaten.

— Wat betekent dat vanmorgen? vroeg de majoor, die zich voor de eerste keer gedwongen voelde, zijn patiënten tegen te houden.

— Ik weet het niet, antwoordde de tolk. Ze zeggen allemaal dat ze weer beter zijn. Samba Diouf behoorde tot hen, die verlof kregen weer naar de compagnie terug te keren. Na de angst van die nacht vond hij het bijna plezierig om weer in de steengroeve te werken, 's Avonds bij de soep, verspreidde zich het gerust, dat één van de zieken gestorven was.

— Waarachtig, zei Samba, de Toucouleur had gelijk. Ik heb er goed aan gedaan om bij jullie terug te komen. Anders had misschien dat vuile beest mij mijn hersens uitgezogen.

Het was Akonan Kouami, die gestorven was. De kwade geest, die in zijn ellendig lichaam woonde, had het blijkbaar op hem voorzien. Niemand heeft ooit geweten, waaraan deze soldaat uit een onbekend ras en met een onbekende taal, bezweken was.

(Wordt vervolgd).