VOOR STILLE UREN.

Wat de post bracht.

C. K.—B. wordt hartelijk bedankt voor de vele kaarten. Alleen: de Duitse bouwstijl is zo anders weer dan de Hollandse, waarmee voornamelijk rekening gehouden werd, dat ze daarom niet werden overgenomen. Maar misschien kan ik ook nog eens buitenlandse stijlen behandelen. 't Zou te wensen zijn, dat alle Hollandse vrouwen zó Nederlands schreven als U!

D. schrijft o.a.: „Maandag mocht ik de uitvoering van Beethoven's Negende symphonie bijwonen. Als je zoiets meemaakt en geniet van het machtige werk, maar vooral van het slotkoor, dan denk je onwillekeurig: „Wat heeft de cultuur toch veel voor ons te brengen". Ja, zijn wij in grote steden eigenlijk niet bevoorrecht boven bewoners van kleine plaatsen? Gelukkig overbrugt de radio veel. Ook ben ik overtuigd dat deze dorst naar schoonheid bij velen gewekt kan worden. Voor een jaar of vijf zou ik er althans niet over gedacht hebben naar zoiets toe te gaan. Dat is één van de waarden die onze beweging brengt. Door cursussen, artikelen enz. is onze zin voor schoonheid te ontwikkelen en onze blik te verruimen. Voor ons vrouwen is een, liefst herhaald bezoek aan „De Born" zeker zeer bevorderlijk om onze zin voor schoonheid te ontwikkelen."

Zulk een getuigenis moge vele lezeressen — ook op 't platte land, van wie ik zo weinig hoor! — opwekken, om nooit de moed te laten zakken. Al zijn de tijden

mee, nog al dik aan de hals wordt, zijn deze weggelaten.

De blauwe jeans-kraag met drie of meer witte biezen, kan gemaakt gekocht worden. Wel moet men dan'een goede kwaliteit nemen, daar de goedkopere soorten meestal in de was doorlopen.

Wil men de kraag zelf maken, dan knipt men een dubbele kraag, stikt op elke kraag afzonderlijke biezen, legt de goede kanten op elkaar en stikt de gehele omtrek behalve het stukje van de rughals op elkaar. De naad wordt hier tot het stiksel ingeknipt, de kraag omgedraad en langs de rughals een 3 c.M. breed dubbelreepje gezet, waarin de knoopsgaten komen, waarmede de kraag in de blouse geknoopt wordt. De buitenkant wordt heel smal op de kant nog eens doorgestikt.

Het befje wordt gemaakt van witte wollen, mousseline, serge, vyella of van wit piqué. Als men dit evenals de kraag aan twee kanten gelijk maakt, kan het ook aan twee kanten vuil gedragen worden, voordat men het behoeft te wassen.

Aan het eind van het split maakt men aan elke kant een knoopsgat en rijgt hier een 3 c.M. breed zwart ripslint door, dat onder de kraag uit gestrikt wordt. J. v. M.

donker en zwaar, één enkel lied, één enkel gedicht kan ons weer kracht geven, om alles te dragen en kan ons vertrouwen op de betere tijden, die zeker komen gaan, weer sterken.

J. B. raadt aan 't mooie boekje van Jan Jans. „Bouwkunst en Cultuur", uit de kleine Cultuurbibliotheek (prijs ƒ1.25) te lezen. Ik wil mij daar graag bij aansluiten en houd mij ook aanbevolen, indien anderen een mooi boek lazen, om titel en inhoud te vernemen.

J. K. wijst op het komische van de tegenstelling tussen pg. Jan Jans' opvatting over Romaanse stijl en die van Igna. Jan Jans ziet de grote vlakken van de Romaanse stijl — als een weerspiegeling van de innerlijke rust, de gezonde vroomheid der vroege Christenen. Hij ziet deze stijl als een symbool van „gespannen stilte boven de strijd uit". Igna legde de nadruk op 't somber karakter dezer kunst, „uiting van vreugdeloze knechtschap en een voortdurende bedacht zijn op zelfverdediging" en zij weet nog niet, of Jan Jans deze tijd, die er toch één was van veel strijd en twist, onderdrukking en machtswellust, niet een beetje te veel idealiseerde. Wat veraf is, lijkt altijd zo mooi en zo vredig; maar dikwijls is dat gezichtsbedrog!

E. d. J—D. zeg ik hartelijk dank voor haar ansichtskaarten, maar meer nog voor haar woorden: „Het verheugt mij dat u op mijn verzoek bent ingegaan, om eens over bouwkunst te schrijven. Hierdoor ben ik veel meer gaan letten op de verschillende bouwwerken".

Laten wij hopen, dat vele lezeressen die laatste zin ook zouden kunnen schrijven!

E. de J. is dankbaar voor het vele ontwikkelingswerk van partij en vakbeweging. Zij hoopt daardoor ook een zekerder oordeel te krijgen over boeken en kunstwerken, en zich minder „onvast" te voelen tegenover mensen, die meer ontwikkeling hebben, (doch wier oordeel lang niet altijd zo zuiver is als van een goed-uit-de ogen kijkend arbeider (Igna). Zij betreurt het als mijnwerkersvrouw terecht, dat men zich buiten 't mijndistrict vaak zo'n vreemd oordeel vormt over de mijnwerkers, en niet begrijpt, „dat onze mijnwerkers zich net zo gedragen en precies zo gekleed gaan als iedere andere werkman". Zij vermoedt, dat dit komt door onjuiste voorlichting van kranten en romans, waar mijnwerkers gewoonlijk als ruwe, drinkende kerels geschilderd worden. Gedeeltelijk wel, maar gedeeltelijk zal ook de oorzaak zijn 't geheimzinnige, wonderlijke, dat iemand iedere dag weer zo ver en diep onder de grond daalt en in die vreemde wereld zijn da¬

gelijkse arbeid verricht. Een diepzeeduiker wordt waarschijnlijk op dezelfde wijze bekeken. Ik geloof overigens, dat langzamerhand de meeste arbeiders, ook uit andere streken, er wel bewust van zijn, dat mijnwerkers even beschaafd en ontwikkeld kunnen wezen als zij zelf. Alleen het mijnwerkersberoep wordt algemeen opgevat als een der zwaarste en somberste bedrijven, en dat wel niet ten onrechte!

L. J. V. Uw beide anecdoten heb ik aan de redactie gezonden, met verzoek ze afzonderlijk in de „P.V." te plaatsen!

H. C. B.—B. blijkt een goed opvoedster te zijn, ook in socialistische zin. Zij schrijft o.a.: „Daar ik zelf verleden week niet goed was, kwam mijn dochter (elf jaar oud) thuis en zei: „Ik zorg overal voor moe, blijf maar liggen". Ze heeft de jongeren naar school gestuurd, de kleintjes verzorgd, de boel opgeruimd. Toen ik weer wakker werd en opstond, zat ze aardappelen te schillen en zei niet anders dan: „U doet zoveel voor ons". Als ze thuiskomt, roept ze: „Kordaat", de J.P.J.-groet en dan merk je dat er van die groet ook wat blijft hangen aan je".

H. W.—T. schrijft nog eens over kwestie, of een zangeres op een vergadering honorarium mag vragen, ja of neen. „Zelf ben ik ook zangeres, partijgenote". „Studie kost veel, vooral muziekstudie en eigenlijk is men nooit uitgestuderd, moet men steeds zijn vak bijhouden, wat geld kost. „Nu vraag ik, ik ben getrouwd, geef geen lessen, moet ik nu deze uitgaven van mijn huishoudgeld betalen?" En „mogen wij, omdat wij toevallig getrouwd zijn en er dus niet van bestaan hoeven, onze collega's in de weg staan, die er wel van bestaan moeten?" „Ik wil graag colporteren, ontwikkelingswerk doen, zingen op huishoudelijke vergaderingen, maar wanneer in in 't openbaar moet optreden, vraag ik, zij 't ook bescheiden, honorarium. De zaal moet betaald worden, drukkosten komen, als er een toneelstuk gegeven wordt, worden costuums gehuurd, waarom dan niet de kunst betaald?"

Bovendien wijst deze pge. erop, dat juist doordat ze als socialiste bekend staat, bij burgerlijke of christelijke verenigingen haar medewerking zelden gevraagd wordt, wat ook schade betekent.

Zeer zeker is niet alle honorarium uit den boze, dit zou ik niet gaarne beweren. Wie een bijdrage stuurt aan één der partijbladen krijgt gewoonlijk ook betaald, maar vele „losse" medewerksters aan de „Prol. Vrouw", die niet direct het geld nodig hebben, doen deze arbeid voor niets. En zo zou ik 't probleem willen blijven zien: Wie niet voor zijn levensonderhoud geld behoeft te vragen, doe 't niet, of heel bescheiden en wie dit wel moet doen, bedenke, dat hij 't vraagt van „zijn beste vriend."

IGNA.