ONS KrNDERBLAADIB

over een paar maanden met z'n drieën een reisje zouden gaan maken. Maar dat vooruitzicht was niet genoeg voor hem. Hij was zo nieuwsgierig, dat hij nu al iets meer van de wereld wilde zien. Of moeder nu al zei, dat het niet goed was om alleen uit te gaan, want d^t hij daar nog veel te jong en te onervaren voor was, het hielp helemaal niets, Zo, als Janus zag dat zijn vader en moeder niet op hem letten, vloog hij het neSt uit.

Janus kon nog niet goed vliegen en daarom waren zijn ouders ook zo bezorgd voor hem. Maar als er iemand op de wereld was die eigenwijs kon heten, dan was Janus het. Hij dacht zelf dat hij al heel goed vliegen kon en natuurlijk luisterde hij nooit naar de wijze raad van zijn ouders. De eerste keer dat hij stilletjes uit het nest was gevlogen, was hij eindelijk doodmoe teruggekomen en hij had wel een kwartier zitten beven. Hij wilde niet zeggen waar hij was geweest of wat hem was overkomen.

Janus had op die eerste reis doodsangsten uitgestaan. Hij vlóóg laag bij de grond, omdat hij nog niet zo hoog durfde en toen was er èen groot beest gekomen en die had hem willen pakken. Nog maar nauwelijks was hij aan het monster ontsnapt en dat kwam nog omdat een meisje „poes, poes", begon te roepen. Toen was het grote beest weggelopen en Janus had angstig en bevend zijn ouders weer opgezocht. Hij begreep wel, dat hij ongehoorzaam was geweest en daaróm wilde hij niets zeggen. Hij nam zich voor om nooit meer alleen uit te gaan, maar na een paar dagen was hij die geschiedenis met de poes glad vergeten. Hij was weer eens weggegaan en ditmaal liep het beter af. Van die tijd af ging hij bijna iedere dag, hoewel hij wist dat zijn ouders het helemaal niet goed vonden.

En nu was hij ook weer weg. Het werd later en later en Janus kwam niet terug. Toen begonnen vader en moeder erg ongerust te wórden. Vader was al een paar maal in de buurt gaan zoeken, maar Janus was nergens te zien.

„Waar kan die jongen nu toch zitten," zei moeder en zuchtte alweer. Op het laatst kon vader het niet langer uithouden. Hij zei dat hij weg ging om te zoeken en net zo lang zou rondvliegen tot hij Janus had gevonden. Moeder wilde niet alleen blijven en besloot met hem mee te gaan. Samen vlogen ze weg en keken overal goed uit.

Ze waren nu al ver van het nest verwijderd. Hier en daar stonden huizen en de stad kwam al in het gezicht. Opeens slaakte moeder een kreet. Ze greep vader angstig bij z'n vleugel en riep:

„Kijk daar! Daar zit ie!"

Vader keek en hij schrok ervan. Er stond een huis in de buurt en naast een raam hing een kooi en in diè kooi zat JanuS!

Vader en móéder vlogen angstig naar de koói en keken nóg eens goed. En ja, nu zag Janus hen ook. Hij jammerde en huilde en sloeg met zijn vleugels tegen de tralies, maar hij kon er niet uitkomen.

„O, o," zei vader, „Janus, hoe kom je nou hier?"

„Vader en moeder, het spijt me zo... ik had niet zo stout moeten zijn, maar ik dacht heus dat ik al goed kon vliegen en daarom was ik alleen weggegaan. Toen vloog ik hier rond én ik werd moe. Ik wou even op de grond gaan zitten, omdat ik te moe was óm nog naar een tak van een boom te vliegen. Toen ... toen kwam er een man aan en voordat ik wist wat er gebeurde had hij mij gepakt en daarna heeft hij mij in deze kooi gestopt."

OVS KINOEBBLAAOTE

• Móeder huilde van narigheid en vader probeerde tevergeefs de kóoi open te maken. Toen het donker werd gingen vader en moeder eindelijk bedroefd naar hun nest terug. Ze hadden Janus niet kunnen helpen, maar ze beloofden hem om morgen terug te komen. Janus had eten en drinken bij zich, maar toch beviel het hem helemaal niet in de kooi.

De volgende morgen al heel vroeg, werd het raam, waarnaast de kooi hing, opgeschoven en een klein bleek meisje leunde eén beetje naar buiten.

„Lijster," zei ze, „lijster ben je wakker? Ga dan eens een beetje voor mij zingen... Ik ben ziek en ik lig hier al zoveel weken in bed. Moeder heeft 't bedje wel bij het raam geschoven, maar toch verveel ik mij zo. Vader heeft jou gisteren gevangen. Hij zei, dat je zeker uit het nest was gevallen en dat hij je maar in de kooi zou zetten, want dat de kat je anders toch te pakken zou krijgen. Maar nou je toch hier bent moet je mooi voor mij zingen. Ik houd daar zo van!"

JanuS schudde treurig met zijn kop. Hij wilde niet zingen, hij zóu het niet kunnen ook. Hij voelde zich toch ook zo ongelukkig en bovendien was hij ook bijna te jong om te zingen, maar dat wist het zieke meisje natuurlijk niet precies.

Het meisje keek teleurgesteld. Ze had gedacht dat de vogel het ene lied na het andere zou zingen en ze was toch ook zo blij geweest toen vader haar gisteravond had verteld dat hij een lijster gevangen haxï.

Telkens vroeg het meisje of Janus wilde zingen, maar Janus keek treurig in het rond en probeerde zijn kooi open te maken.

Na een poosje kwamen zijn ouders en die fladderden weer onrustig langs de kooi. Met grote ogen lag het meisje naar de oude vogéls te kijken.

„O," zei ze, „is hij een kind van jullie? En komen jullie nou naar hem kijken? Ik heb hem van mijn vader gekregen... maar... maar... als jullie je kindje graag terug wilt hebben... dan zal ik vader wel roepen..." Het meisje riep iets in de kamér en weldra verscheen M&r vader bij het raam.

„Vader, laat dé lijster maar vrij. Zijn ouders zijn hier óm hem te halen en zij willen hun kindje terug hebben."

„Als hij bij zijn ouders is, dan zal hem ook niéts overkomen," fcei de vader, „en dan zullen zijn vader en moeder wel zorgen dat dê kat hem niet te pakken krijgt. Hij opende het deurtje van de kooi en verbaasd keek Janus de vrijheid in. Hij aarzelde even en vloog toen met een kreet van vreugde naar zijn ouders, die bevend van angst an blijdschap van uit de verte alles hadden gezien.

Toen vlogen ze nog even met hun drieëen langs het raam om het zieke meisje toe te knikken en ze hoorden nog juist dat het meisje zei:

„Het is alleen jammer dat ik de lijster niet kan horen zingen."

Janus kreeg geen standje meer van zijn vader. Hij was heus al genoeg gestraft. Ze hadden echter gehoord wat het meisje zeide.

Die zelfde avond gingen ze in een boom zitten die voor het raam stond, waarachter het meisje lag en begonnen te zingen. Janus mocht heel zachtjes meedoen. Hij deed erg zijn best.

Het raam werd opengeschoven en het meisje keek verbaasd en verheugd naar de vogels. Toen ze klaar waren wuifde ze met haar hand.

Trouw kwamen de lijsters iedere avond terug. In de zomer was het meisjê weer beter en de lijsters trokken naar verre landen.