DE VERLOREN BRUID
Een familietafereeltje uit het Cliiiia van vroeger
De eerzame bankier In-pho beroemde zich de gelukkige vader te zijn van twee veelbelovende zoons. Dat hij ook de vader was van drie bloeiende dochters, achtte hij, naar Chinese opvatting, een minder glorierijk feit. Maar de meisjes waren er nu eenmaal, en hij was een goed vader voor haar. Sedert vele manen had hij met zijn ouden vriend Chang-lin, den theekoopman, afgesproken dat zijn oudste dochter You de vrouw zou worden van Chang-lin's zoon Liang.
Natuurlijk kenden de aanstaande echtgenoten elkander slechts bij naam, of hadden ze elkander in elk geval niet meer gezien sedert hun allervroegste kindsheid; want zelf bij onderlinge bezoeken van zeer vertrouwde vrinden, worden mannen en vrouwen afzonderlijk ontvangen. Mevrouw ontvangt de dames in haar vertrekken, waar ze, onder het knabbelen van zoetigheidjes, praten over alles was Chinese dames belang inboezemt. Mijnheer ontvangt in zijn vertrekken de heren ,en al rokerfti hebben zij het over koetjes en kalfjes, over letterkunde, en vooral over zaken.
Toen de twee families het over het huwelijk eens waren en de verlovingsgeschenken reeds waren uitgewisseld, bleef er niets meer te doen dan de huwelijksdag vast te stellen. Maar daar werd In-pho naar Peking ontboden, voor een zeer dringende zaak. Twee of drie dagen op zijn hoogst zou hij wegblijven. De morgen, dat hij te paard naar de hoofdstad reed, drukte hij zijn vrouw op het hart toch vooral goed op het huis te passen, en op al het jonge volk, dat in 't vooruitzicht der vrolijke bruiloftsfeesten reeds half dol was.
Nu wilde het toeval, dat er diezelfde dag een troep kunstenmasers en koorddansers in het stadje kwam; geen gewone kermistroep, maar een troep echte kunstenaars, in hun soort alom befaamd; kunstenaars zoals men er daar nog nooit gezien had en voorlopig wel niet weer zien zou. De hele stad was er vol van. Men sprak er over in de hotels, de theehuizen, de winkels en de binnenhuizen; over dat en niets anders. Ook tot de familie van In-pho was het gerucht doorgedrongen; het jonge volk was er helemaal opgewonden van, en brandde van begeerte de kunstenmakers te gaan zien De gelegenheid was zo mooi!" pleitten
zij: ..Vader is er niet en dus "
„Maar kinderen!" riep de onthutste moeder uit; „daar mag jullie niet eens over denken!" Jawel, mogen of niet, ze dachten er wèl over. de meisjes even goed als de jongens; en ze drongen er bij Moeder op aan óók. Waarom zouden ze niet naar de komedie
gaan? Iedereen ging!
„Maar 't is onmogelijk", betoogde de moeder; „je zuster, die de
bruid is, kan zich maar niet zó in 't openbaar vertonen!"
„Jawel", pleitten de kinderen, ,,'t was wèl mogelijk; heel goed zelfs. Niemand zou er achter komen. De meisjes gingen diep gesluierd, in haar wagentje; en in de komedie zouden ze een verscholen hokje huren, zo'n afgeschoten plekje met een bamboevlechtwerk er voor "
Nu, Moeder liet zich bepraten, en 't geschiedde gelijk het jonge volk begeerde. Het theater, een groot gebouw met matten gedekt, stond midden in het open veld, een kwart mijl ver van de stad. Het stroomde vol, dat kon men wel zien aan de menigte wagentjes en rijdieren, en aan de drommen bedienden, draagstoelsjouwers, fakkeldragers en zoetelaars die er om de tent heenzwierven, bij het licht der lantarens van geolied papier
Of de voorstellingen de moeite loonden weet ik niet. Maar in elk geval, de komedie duurde heel lang, en ging juist uit op het ogenblik, dat er een vreselijk onweer losbarstte. Ieder, die de tent uitkwam zocht een goed heenkomen. Onze jonge vrienden, heren derwaarts geslingerd door de woeste mensenstroom, trachtten te vergeefs bij elkander te blijven en in goede orde naar huis te gaan Een opdringende mensengolf dreef ons vijftal uiteen, en plotseling zag de kleine You zich weggeduwd van de haren en meegesleept door een dravende menigte. Wat nu? Hoe moest ze nu haar grote broers vinden, haar zusjes, haar moeder en de bedienden van het wagentje? De regen stroomde, de wind gierde, en bij iedere voetstap gleed het arme kind in de glibberige modder
BASH Xuau /»
uit; telkens was zij in gevaar onder de voet te raken, of een trap te krijgen van een paard of een ezel, of overreden te worden door een rijtuig of een overvollen omnibus. Wat te doen? Om hulp
roepen? Maar dan zou men te weten komen wie zij was en
wat een schandaal! Een meisjp van goeden huize, een bruid nog wel, alleen en verdwaald op dit uur van de nacht! Ze zou nog liever sterven! En ze liep maar door, bibberend van de koü, geheel met slik bespat, het hoofd diep weggedoken in haar kap, de sluier dicht om zich toe halend. Ze hoopte onderweg de familie-wagen nog wel te ontmoeten. Ze zouden wel naar haar komen zoeken. En in 't ergste geval: zó ver was ze niet van huis en ze kende de weg.
Maar zoetjes aan verliep de menigte; voertuigen en voetgangers werden schaarser. Een draagstoel kwam nog langs haar voorbij, in de rosse gloed der vlammende toortsen; daarna nog enkele groepjes met zwaaiende lantaarns. Dat was alles. En daar stond zij nu, in het donker alleen, in de razende regen, en durfde geen voet verzetten. Van de weg zag zij geen spoor meer. Rondom haar niets dan nacht, storm- en onweersnacht met zijn geluiden en verschrikkingen. Een windvlaag wierp haar omver. Toen bleef zij zitten .snikkend maar vastberaden. 'tWas met haar gedaan: nooit, nooit zou zij het ouderlijk huis terugzien! (Slot volgt.)
Overgenomen uit de Volkskinderbibliotheek van Nellie, nr. 47. „Chineesche Schimmen". Uitgave van Gorcum en Comp. N.V. te Assen