Moeder de Boer voedt op

Speelt Piet „dooi"?

Moeder De Boer heeft haar kleine neefje, Jaap, die net 7 maanden is, een dag bij zich, omdat haar zuster een ziek familielid van haar man moet bezoeken. In een gezin van 5 kinderen kan een zesde er zonder bijzondere moeite wel bij voor een dagje. Daarbij dacht Moeder De Boer, dat het juist aardig was voor Piet, die li jaar oud is, 'n soort speelkameraad voor hem.

Maar 't kwam anders uit. Hoe gauw vergeet men ondervindingen, die men met z'n eigen kinderen heeft gehad, vooral als 't om de gewone dingen van elke dag gaat!

Kleine Jaap was alles eerder dan een speelkameraad voor Piet. Jaapje sliep, of, als hij wakker was, gebruikte zijn tijd om op de volwassenen te letten en hun zijn eisen te stellen. Jaap was n.1. sinds kort tot de wetenschap gekomen, dat het prachtig is om naar alles om hem heen te grijpen. Zijn oogjes glinsterden telkens, als Groot¬

moeder nem een servetring voorhield. Maar nauwelijks had hij die gepakt, of hij liet 'm weer vallen. En als Grootmoeder de ring niet dadelijk voor hem opraapte, dan begon hij hard te schreeuwen, Wat wilde hij eigenlijk? Waarom gooide hij de ring weg, als hij hem toch zo graag wilde hebben? Talloze malen herhaalde zich het spelletje en Moeder De Boer verwonderde zich

geduld.

Maar tegelijk deed zij bij Piet dezelfde ervaring op. Die speelde eigenlijk ook zonder zin. Hij was aldoor druk bezig; hij zette elke keer 3 of 4 blokjes op elkaar, om ze daarna onmiddellijk weer om te gooien. Was het onhandigheid of te weinig volharding? Moeder De Boer wilde haar jongen helpen. Zij ging bij hem op de grond zitten en bouwde een hoge toren. Maar ze kon die niet afmaken, want Piet gooide met blijkbare bevrediging alles om.

En toen begon hij weer op dezelfde manier enige blokjes op elkaar te leggen, om die ook weer dadelijk om te stoten.

Moeder De Boer weet geen raad. Ze hoort tegelijk de arme Grootmoeder zuchten, die voor de 20ste maal de servetring opraapt.

„Kinderen zijn toch allemaal hetzelfde, ze kunnen niets afmaken". Neen, dat was toch niet waar, want op netzelfde ogenblik klinkt een juichende triomfkreet van Zus: ,,Kijk toch Moeder, wat

ik gemaakt heb." En ze laat het mooie figuur in haar mozaïkdoosje zien, terwijl ze met blijdschap de verwachte bewondering van Moeder en Grootmoeder aanhoort.

„Is Zus dan anders dan de twee jongens?" „Neen, maar zij is ouder," spreekt een inwendige stem. En nu herinnert zij zich een voordracht, die zij eens op een vrouwenbijeenkomst van een paedagoog gehoord heeft: Het spel is bij kinderen de oefening voor wat zij in hun later leven moeten verrichten, en hele kleine kinderen trainen zich alleen nog maar in het maken van bewegingen.

Zo is 't met Jaapje bij het grijpen en bij Piet met het omgooien. Natuurlijk; nu begrijpt zij het, nu is het ais 't ware op-

Door de 20e maal raapt grootmoeder de servetring op.

over Grootmoeders

gelost: „Als men iets in de hand heeft, kan men er niet meer naar grijpen, daarom laat het kind 't vallen om wéér te kunnen grijpen. En blokjes, die b.v. in een toren als 't ware vastzitten, daar kan men alleen maar naar kijken en daartoe is een kind van IJ jaar nog helemaal niet geneigd. Hij wil alleen de beweging; veel later begrijpt hij pas, dat uit goed gerichte bewegingen, iets moois kan gemaakt worden, waarnaar hij blij en trots kan kijken. De driejarige Zus weet dat allang".

Moeder De Boer zuchtte. Vijf kinderen heeft zij op de wereld gebracht en er was nog zoveel nieuws en onbegrijpelijks! Het was goed om over zulke kleinigheden na te denken, te lezen, voordrachten te horen en dan ten slotte te begrijpen

Want nu wist zij, dat Jaap niet eigenzinnig en Piet niet dom was, maar dat beiden met bedachtzame schreden de steil oplopende weg van de menselijke ontwikkeling volgden.

Dus: begrijpen en geduld hebben!

G BERTRAM.

Over Jeugdbescherming

VII

Slechte woningtoestanden zijn zéér zeker mede 'n oorzaak van jeugdmisdadigheid. Wij weten maaar al te goed hoe ellendig zowel op 't platteland als in de steden de arbeiders nog vaak gehuisvest zijn, hoe zon, licht en lucht niet voldoende kunnen binnenkomen, hoe alle hygiënische voorzieningen op 't gebied van. privaten en wasgelegenheid ontbreken en véél te weinig woonruimte voor 't gezin beschikbaar is.

Wij kennen maar al te goed bij ervaring of van horen zeggen en aanschouwen de jammerlijke krotten die uit één kamer en 'n keukentje bestaan en waar Vader en Moeder met enige kinderen moeten leven, waar opgroeiende jongens en meisjes in één kamer slapen, waar de natte was aan lijnen boven de hoofden hangt en etensgeuren, vermengd met de geur van zeepsop en tabak de „frisse lucht" vormen voor 't kleine kind in z'n wieg, zowel als voor de kuchende opoe in haar hoekje bij de kachel. En het is gerechtvaardigde trots van onze beweging dat overal waar onze mensen in de overheidslichamen hun entree hebben gedaan, aan de krotopruiming en 't bouwen van frisse, lichte hygiënische woningen onmiddellijk een begin is gemaakt.

Niet alleen de weinige ruimte, waardoor zedelijk ontoelaatbare toestanden ontstonden, heeft z'n slechte invloed op de jonge mensen — maar ook de oude, lelijke, verwaarloosde woningen in troosteloze, grauwe straten zijn vaak oorzaak van uithuizigheid, en langs straat slenteren. Is het wonder dat 'n meisje uit zo'n armoe-wijk gelokt wordt door cie vrolijke kleur en 't licht en de warmte van bioscopen en dancings? En dat 'n schuwe, eenzelvige jongen, die met al de levensvragen die op hem aanstormen, geen raad weet, niet aarden kan in die éne woonkamer vol mensen, vol gepraat en lawaai en de eenzaamheid zoekt en 'n zwerver wordt? — Zo zien we duidelijk dat de krotwóningen. die zowel in de grote steden als op 't platteland te vinden zijn, hun verderfelijke invloed hebben op de opgroeiende jeugd. Het zijn niet alleen de woningen, het ziin ook de buurt en de buurtgenoten, welke kinderen, die niet vast in hun schoenen staan, naar beneden halen. En wij zien dan ook in de praktijk van de kinderbescherming wel gebeuren dat dat verhuizen naar 'n geheel ander deel van de stad, waar de jongen of 't meisje, dat dreigde te dérailleren, weer eens 'n geheel nieuw blaadje kan omslaan en loskomen van de slechte invloed van kameraadjes een verrassende uitwerking heeft. Het behoort tot de taak van de gezinsvoogd (es), wanneer dat nodig lijkt, de ouders tot deze stap te bewegen. Ook op de ouders heeft zo'n verhuizing soms 'n heilzame invloed, 'n Geheel ander millieu, 'n betere, meer hygiënische woning, nog onbekende buurvrouwen brengen de moeder, die 't zaakje maar zo'n beetje liet lopen en daardoor voor de kinderen geen veilige, goede sfeer wist te scheppen, vaak ertoe nu de boel eens knap aan kant te houden, wat zowel Vader als de kinderen ten goede komt en 't gezin meer binding geeft. Want juist de gezinsband. de gezinssfeer moet de natuurlijke bescherming zijn voor de jongeren, moet hen behoeden voor scheefgroeien en de woning, waarin dat gezin besloten is, speelt hierbij een grote rol. F. W.—B.

Correspondentie

A. B.—V. te D. — Vriendelijk dank. Brief aaa het Bondsbestuur gezonden.

R. L.—v. N. te B — Dank voor toezending, er was reeds 'n patroon gezet

A. W.—K. te A. — Aan uw verzoek wordt gewerkt.

J. v. d. M.—H. te H. — Er is weinig ruimte.

In het volgend nr. vervolgt de stukken van de „.prijswinnaars".

In het volgend nr. vervolgt Igna de stukken van de „prijswinnaars"; dan worden ook geplaatst: patroon sloop en verschillende andere bijdragen.

S. P.—K. te K. — No. 18 Dec. '35 is uitverkocht.