Een ander speelt op een kabouterfluit,

En nog een ander tokkelt de luit.

Soms zingen ze saam een kabouterlied.

Dat klinkt zo heerlijk, dat weet je niet.

Het hele bos luistert, ook hert en ree,

Alleen d'oude spar bromt zachtjes mee,

Zoals ook een vader wel meebrommen kan,

Als moederke zingt voor haar kleuterman.

Zo zitten ze lang in de schemering,

Rondom de lamp in een donkere kring.

En over hun handen en hun gezicht,

En over hun kappen speelt zachtgeel licht.

Het licht maakt hun haren en ogen van goud,

Ook de grijze baarden van honderd jaar oud.

Maar niet zodra kun je de volle maan Recht boven de koningseik zien staan,

Of.één voor één glijdt met zijn grauwe kap Omlaag langs een rode kaboutertrap.

Als laatste dooft d'oudste kabouter van 't kamp Met zijn mantel de brandende schemerlamp.

Dan staat daar alleen in zijn bruine pij Een paddestoel, maar die weet meer dan jij.

MARGOT VOS.

<2J

De voetbalschoenen

Door S. SALOMONS—SOUGET.

„Ziezo, jongens en meisjes," zei mijnheer Vermeulen op een morgen kort vóór de grote vacantie tot de vijfde klasse, „ik heb heel prettig nieuws voor jullie." Overal verbaasde gezichten. „Ik zal jullie maar niet langer in spanning laten, dus... de hele klas gaat dit jaar over, zonder èèn enkele zittenblijver. En, omdat dit zoiets bijzonders is, zeg ik het nü reeds, wat anders niet de gewoonte is."

Een oorverdovend hoera en gespring in de banken volgde Glimlachend liet de onderwijzer dit een paar minuten toe, klapte daarna in de handen, om tot stilte te vermanen. „Er is nóg iets waar ik net over hebben wilde," vervolgde hij, „als de jongens onder jullie zin hebben (en natuurlijk verlof krijgen), om met de schoolvoetbalwedstrijden volgend jaar mee te doen, hoor ik het graag nog even vóór

de vacantie." Nóg grote hoerageroep weerklonk door de klas. „Stilte", verzocht nu mijnheer Vermeulen, „ik ga verder. Het beste zou zijn (als het mogelijk is natuurlijk), dat jullie probeert gedurende de oefenuurtjes van vriendjes, broers enz. voetbalschoenen ter leen te krijgen, „kiksen" noemen jullie die, geloof ik. Degene, die zelf zo een paar schoenen bezit, boft natuurlijk. Het is niet noodzakelijk, maar de schoenen zouden anders erg veel te lijden hebben. Dus, dat maken jullie thuis en met je kameraadjes onder elkaar wel uit."

Natuurlijk kwam er die morgen niet veel meer van opletten onder de les. De jongens waren te opgewonden door het leuke nieuws. Alleen één was er, die een beetje sip en stil voor zich uitkeek. Het was Jopie van Delden. Zodra mijnheer Vermeulen het over voetballen had, was zijn gezicht een en al vreugde geweest, doch toen er over de voetbalschoenen gesproken werd, betrok het dadelijk. „Van wie zou ik nu kiksen kunnen lenen?", dacht hij, „ik heb geen enkel vrindje in mijn buurt, die zulke dingen bezit en zelf krijgen, daar is natuurlijk geen sprake van. Ze zouden mij thuis zien aankomen ... De andere jongens zullen ze zeker allemaal wel ergens vandaan halen." Zo zat hij maar stil te piekeren en merkte ondertussen niet. dat zijn buurjongen, Kees de Vries, hem af en f,oe oplettend aankeek.

„Wat is er toch?", vroeg hij ten laatste, „je kijkt zo vervelend^ vind je het niet leuk die voetballerij? Zou je van thuis mogen? Of... misschien niet?", ging hij plotseling verschrikt voort. Want, opeens dacht hij eraan, dat Joop een poosje geleden de enige was, die niet aan het verjaarscadeautje van den onderwijzer had mee gedaan. „Mogen wel", antwoordde Jopie, „maar zonder kiksen vind ik er niks aan, vooral, wanneer de meesten van jullie of misschien allemaal ze aan hebben bij het oefenen". „Och, jö, wat komt dat er nu op aan", zei Kees, „de hoofdzaak is toch het spelen. Kijk nu eens wat vrolijker Komt tijd, komt raad." — En werkelijk kreeg hij het gedaan, dat zijn buurtje weer een beetje opmonterde.

Toen de jongens de volgende dag op school kwamen, hielden ze dadelijk vergadering op het schoolpleintje.

„En, hoe staat het met de voetbalschoenen?", was natuurlijk de onderlinge vraag. „Ik kan ze van mijn broer krijgen", riepen er enigen, „en ik van Jan en ik van Piet", zo klonk het door elkaar.

Zoals Kees de Vries al gevreesd had, Joop van Delden kon er geen krijgen. Kees zei deze keer echter niets hiervan en peinsde op een middeltje, om ze zijn kameraadje op een handige en kiese manier te kunnen verschaffen. Hijzelf had op zijn laatste verjaardag, niet lang geleden, een paar nieuwe gekregen, „Moordschoenen" had hij tot zijn schoolvriendjes gezegd. Joop van Delden was nogal teruggetrokken en trots van aard, zodat hij nooit „zó maar" van een makkertje een paar nieuwe voetbalschoenen zou aannemen.

Die middag, het was zowat vier dagen vóór de vacantie, („Kees had thuis al dadelijk verteld, dat ze allen zouden overgaan), vroeg zijn vader aan tafel: „zeg eens, joggie, grootmoeder schreef, wat zij je voor je overgang kon cadeau geven. Weet je soms al wat? Bericht het haar dan maar meteen vanavond." Nadenkend keek Kees voor zich uit en zei toen: „Luistert u eens vader, het is een beetje ingewikkeld, maar ik zou het volgende graag willen: „U weet alles van de voetballerij en onze kiksen af, nietwaar?" Vader keek een beetje