van den aanvang af bestaan, doch niet wat aangaat haar huwelijksbureaux.

Dit troetelkindje van Famke is wel verzorgd en ik zou haar willen aanraden zich in de toekomst daarbij te bepalen en een anderen meer concreten naam te bedenken, b.v.: „Vereeniging tot bevordering van huwelijk ken". Dan weet men, wat men aan haar heeft.

De Heer Hans verwijt den feministen, dat zij gepoogd hebben Famke „uit de partij (hij bedoelde natuurlijk vereeniging) te dringen, waartoe ze behoort".

Maar vindt de Heer Hans, dat iemand in een vereeniging behoort, met wier denkbeelden hij het niet eens is; ja, waarvan hij zelfs geen enkele onderschrijft, terwijl hij geen enkele gelegenheid voorbij laat gaan om haar af te breken; haar leidsters verdacht maakt en haar handelingen en bedoelingen toeschrijft, die niet de zijne zijn en deze dan bestrijdt op een wijze, die de oningewijden in de meening moet brengen, dat zij zich inderdaad daaraan schuldig hebben gemaakt?

Vindt de Heer Hans het fair om te blijven deel uitmaken van zoo'n vereeniging en acht hij het geen ongerijmdheid om een beweging, die men verderfelijk vindt voor de menschheid met zijn contributie te blijven steunen?

Het bestuur der „Ned. Vereeniging voor Vrouwenbelangen en gelijk Staatsburgerschap" heeft Famke zelfs heel clement behandeld, want er is een artikel in de statuten der Vereeniging, dat zegt dat het Hoofdbestuur het recht heeft, om leden, die door hun handelingen de belangen der Vereeniging schaden, te royeeren.

Dat zou het Hoofdbestuur hebben moeten doen, doch het deed dit niet en liet aan Famke de eer. Deze had verstandig gedaan om de haar geboden gelegenheid om met eere uit de Vereeniging te gaan, aan te grijpen.

Het spijt me, dat de Heer Hans zijn „gouden pen" ten dienste heeft gesteld van een beweging, die zich het recht van bestaan wil verwerven, door een andere, waaraan de vrou¬

wen zooveel te danken hebben en nog danken, neer te halen.

De „Haagsche Lezeres", die het stukje van den Heer Hans heeft doen plaatsen in „Zij", met een onderschrift, hetwelk ook door de Javabode werd overgenomen, is eveneens de Nederlandsche feministen te lijf gegaan. Als giftige pijlen heeft ze haar woorden op de feministen afgeschoten. Gelukkig zijn er geen dooden gevallen.

De vocabulair, waarvan deze dame zich heeft bediend om aan haar boosheid lucht te geven, wil ik hier even laten volgen:

met echt vrouwelijke geraffineerdheid (Haagsche lezeres, gij zijt ook een vrouw! S.v.O.-B.) buitengemeen onzedelijk! opzettelijke bedoeling om het lezend publiek te verwarren; tergen en belagen; listig complotteeren en intrigeeren;

eigen fouten camoufleeren; minnetjes hebben doen kennen; volksmisleiding; jarenlange lastercampagne; En dat alles hebben de Feministen op haar geweten.

Deze Haagsche lezeres was vermoed ik in een zeer opgewonden toestand toen ze deze woorden neerschreef, anders had ze begrepen, dat ze haar vriendin Famke (Mevr. Veen—Brons) en het „zoogenaamde Feminisme" door een dergelijke scheldpartij minder heeft gediend dan ze zou gedaan hebben met een beheerschter geschrijf.

Men legt het thans ter zijde en voelt het beneden zich om er op te antwoorden.

S. v. Overveldt-Biekart.

Kendal.

In Vrouw en Gemeenschap „schrijft M. C. T. omtrent het verweerschrift der „Ned. Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap" de Triomf van het Wanbegrip het volgende:

Over het algemeen heeft ons verweerschrift een goede pers.

Mevr. Stibbe—Knoch, eere-presidente der „Vereeniging voor Vrouwenrechten", kwam in de Avondpost