vig. Dat de wetgever slechts noode is overgegaan tot het toelaten van echtscheiding en daarvoor slechts zeer ernstige gronden in aanmerking laat komen, dat de wetgever slechts met huivering ontheffing en ontzetting van ouders heeft toegelaten, alles op grond van eerbied voor het huwelijk en het gezin, dat is allemaal bekend.

Maar indien nu vader en moeder den huwelijksband niet achten, indien liefde voor de kinderen en inzicht in het belang van opvoeding door twee ouders niet aanwezig zijn althans niet in voldoende mate om een tegenwicht te vormen tegen moeilijkheden, waarvan in vroeger tijd echtelieden wisten, dat ze in elk huwelijk onvermijdelijk waren en waarom zij wisten, dat ze mo e s t e n worden overwonnen, indien vader en moeder eigen geluk vooropstellend tot echtscheiding overgaan en van de wet sanctie vragen op hun bedrijf, zal dan van diezelfde wet geëischt worden, dat die als ouders beschouwt personen, die hun ouderlijken plicht in een hoek gooien ?

Wie eerbiediging vraagt van den natuurlijken band tusschen ouders en kinderen mag dien term niet gebruiken als de ouders zelf beginnen met dien band te verscheuren. Dan heeft de wetgever den plicht den nieuwen toestand onder oogen te zien en hij laat zich niet leiden door begrippen die thuis hooren in de sfeer van een normaal gezin : daar kunnen vader en moeder de kinderen „zien", „verkeer met hen onderhouden", „hen opvoeden".

Zooals zelfs tijdens huwelijk de wetgever ten aanzien van de uitoefening van de aan beide ouders gezamenlijk toekomende ouderlijke macht een keuze heeft moeten doen tusschen den vader en de moeder en die uitoefening aan den vader heeft opgedragen, zoo moet na echtscheiding door den rechter een keuze worden gedaan voor de voogdij.

Als de Hooge Raad zegt dat „gedeelde opdracht lijnrecht ingaat tegen het systeem der wet", dan zullen ve¬

len met m\j het toejuichen, dat we goddank nog grond onder de voeten hebben. Ook „beperkte" opdracht gaat lijnrecht in tegen het systeem van de wet.

Tot mijn spijt beschik ik hier in mijn vacantie-oord (Tjisoeroepan) niet over Asser's Handleiding en kan geen kennis nemen van de critiek van Prof. Scholten. Toch meende ik goed te doen op het artikel van 10 dezer even te reageeren. Den laatsten tijd komen meer uitingen voor den dag, die wijzen op een verlangen naar zeggenschap van diengene van de ouders die de voogdij niet heeft, ja zeggenschap van grootouders is al bepleit. Voorstanders van het bestaande systeem laten zich niet hooren, zij voelen zich safe genoeg bij de bestaande wetteksten en bij de eerbiediging daarvan door den rechter. Als nu echter geschreven wordt, dat wetswijziging in Indië urgent is „zooals de weeskamers uit ervaring zullen kunnen verklaren", dan is er aanleiding voor een weeskamerman, die uit ervaring n i et kan verklaren, dat wetswijziging urgent is, om te protesteeren.

Ik ga volkomen met den schrijver accoord, als hij het afkeurt in een oudervoogd den kinderen contact met den anderen ouder *) te ontzeggen en ik heb wel eens gedacht of hier niet sprake is van machtsmisbruik, grond gevende voor ontzetting. Wat gezegd wordt over wraakzucht of meeningsverschil over financiëele aangelegenheden (zeg het ze niet dat het dat is!) is maar al te waar.

Maar nu het remedie.

Zal de wet daar een regeling voor moeten bevatten ? Zal de rechter, die al in zooveel klein gekibbel wordt gehaald hier nu ook weer mee moeten worden lastig gevallen ?

In de conclusie verschil ik mei den schrijver van meening. Ik acht het niet doenlijk eene regeling te maken. Noch eene wettelijke regeling, die niet veel meer zal kunnen zijn dan eene algemeene erkenning van een bezoek recht (is het niet voorbarig reeds thans van een bezoek recht te spreken ?), noch voor elk geval eene afzonder-

*) De lezer vergeve mij het gebruik van dit leelijke enkelvoud.