gaans zij, die gedurende een vooraf bepaalden geruimen tijd — in den regel een jaar — en tegen een vooraf bepaald loon bij denzelfden werkgever werkzaam zijn. De overige uitwonende arbeiders kunnen als losse worden beschouwd. In het grootste gedeelte van ons land heeft in de laatste jaren een belangrijke wijziging in de verhouding der drie soorten van landarbeiders plaats gegrepen in dier voege, dat de dienstboden en vaste arbeiders af-, de losse arbeiders toegenomen zijn. De afneming openbaarde zich wel het sterkst en het meest algemeen bij de dienstboden. Slechts in enkele streken namen de losse arbeiders af in aantal en vermeerderden de vaste, o a. in Twenthe en de Graafschap Zutphen. De oorzaken der wijziging zijn vele. De moderniseering van het bedrijf, inzonderheid de oprichting van zuivelfabrieken en de invoering van machines, heeft in vele streken de dienstboden en de vaste arbeiders minder noodig gemaakt. De zucht naar meerdere vrijheid in verband met het toenemen van de gelegenheid om geregeld werk te vinden, doet bij de ongehuwde personen den lust om bij den boer te dienen afnemen. Velen gaan in de fabrieken arbeiden, meisjes geven aan het dienen in de stad de voorkeur. Ten slotte zijn uitbreiding van het grondgebruik, meerdere vraag naar losse arbeiders en tijdelijk hoogere loonen oorzaak, dat gehuwde arbeiders dikwijls liever los dan vast zijn.
Veel komt het voor, dat kleine land- of tuinbouwers tijdelijk als losse arbeiders werkzaam zijn. Dit verschijnsel openbaart zich sterker in de zandstreken dan op de klei en wordt ook in sommige tuinbouwstreken gevonden. De grens tusschen hen, wier hoofdberoep zelfstandig land- of tuinbouwer en hen, wier hoofdberoep arbeider is, kan uit den aard der zaak niet overal gelijk getrokken worden en is ver van scherp. Landarbeid in loondienst door vrouwen, ook door gehuwde, is vooral in den drukken tijd een in vele streken des lands veelvuldig voorkomend verschijnsel, dat echter hier en daar afnemende is. Waar die afneming plaats heeft is zij doorgaans het gevolg van de meerdere welvaart van den arbeider. Ongehuwde mannen treden algemeen als losse arbeider op, vooral nu men minder geneigd is zich als knecht te verhuren.
In alle provinciën des Rijks werken in geregelde tijden in meerdere of mindere mate arbeiders uit andere streken. Veelal worden deze arbeiders in drukke tijden door de zandstreken afgestaan aan de rijkere. Zij komen öf uit naburige streken, of uit andere provinciën, zooals b.v. in Groningen arbeiders in den vlasbouw uit Friesland en de Zuid-Hollandsche eilanden, in Noord- en Zuid-Holland maaiers uit Gelderland, Noord-Brabant, Utrecht, Overijssel en Drenthe, in Friesland hooiers uit Groningen en in Friesland en andere provinciën eikenhakhoutschillers van de Veluwe. De onderscheiden aard der verschillende landbouwbedrijven en de daarmede samenhangende afwisselende behoefte aan arbeiders werken mede den tijdelijken trek in de hand. Deze komt ook veel voor in streken, waar de kleine bedrijven in grooten getale worden gevonden. Verder worden in dienst van vlasboeren tijdelijk arbeiders gezonden naar andere streken, waar de eersten vlasland gepacht hebben. In de zuidelijke grensprovinciën alsmede in Zuid- en Noord-Holland komen arbeiders uit België werken. Uit Duitschland komen geen arbeiders meer.
Bijna uit alle provinciën trekken in meerdere of mindere mate arbeiders naar Duitschland. Dit verschijnsel doet zich het sterkst voor in de oostelijke grensprovinciën. Somtijds gaan arbeiders uit Noord-Brabant en Limburg in België werken.
Het verrichten van fabrieksarbeid door landarbeiders is een veel verbreid verschijnsel. Inzonderheid worden die takken van nijverheid door hen beoefend, welke een sterke uitbreiding van personeel juist behoeven, wanneer de landarbeider door den boer het best kan worden gemist. Evenwel is het ontbreken van voldoende werkkrachten in het landbouwbedrijf daarvan dikwijls het gevolg, daar de oogst en de werkzaamheden na den oogst nog niet altijd geheel zijn afgeloopen, wanneer in het midden van September de campagne der fabrieken aanvangt (beetwortelsuiker-, aardappelmeel- en cichoreifabrieken). Door de steenfabrieken en pannenbakkerijen worden vele arbeidskrachten van het platteland in beslag genomen, en wel van April tot October, dus juist in den voor den boer meest drukken tijd.
Andere arbeid wordt in Nederland door landarbeiders weinig verricht. Als voornaamste bezigheden komen in aanmerking graafwerk, onderhoud van zeeweringen, sjouwersdiensten, wegenaanleg, jacht en visscherij.
De huisnijverheid heeft, enkele streken uitgezonderd, in Nederland als bron van nevenverdienste voor den landarbeider weinig te beteekenen en neemt voort-