Sedert 1840 was de sterfte als volgt per 1 000 van elk geslacht:

Gemiddeld. Mannen. Vrouwen.

1840—1849 27,74 25,68

1850-1859 26,23 24,94

1860—1869 25,40 24,22

1870-1879 25,28 23,57

1880—1889 22,19 20,39

1890—1899 19,36 17,87

1900—1909 16,24 15,02

1905 15,89 14,75

1906 15,18 14,39

1907 15,03 14,17

1908 15,30 14,54

1909 14,10 13,30

1910 13,93 13,19

De relatieve sterfte der vrouwen is steeds geringer dan die der mannen, doch de vermindering der mannensterfte is grooter dan die der vrouwensterfte, waardoor de relatieve cijfers der beide geslachten elkaar, meer en meer naderen. Was het verschil in 1840—1849 2,06 per 1 000, in 1910 is dit tot 0,74 pCt. gereduceerd.

Uit de cijfers van de sterfte naar den leeftijd spreken groote verschillen tusschen de provinciën onderling, die voornamelijk uitkomen bij de levenloos aangegevenen en bij de sterfte van kinderen beneden het jaar.

Het is een open vraag of deze cijfers verband houden met het relatief aantal geborenen. Toch vallen ook hier merkwaardige schommelingen op te merken, zooals onderstaande cijfers gemiddeld over de jaren 1906 1910 doen zien.

0p l<?Q(vfb?Qi(?en in Aantal geborenen

waren stierven ben 'n '906-1910

levenloos. "aar. op 1000 inwoners.

Noord-Brabant .... 4,62 16,55 33,2

Gelderland 4,29 11,42 29,6

Zuid-Holland 3,62 10,49 30,6

Noord-Holland .... 3,65 9,28 25,8

Zeeland 3,69 12,57 28,4

Utrecht 3,71 11,65 29,1

Friesland 3,56 7,44 25,8

Overijssel 4,68 11,11 29,9

Groningen 3,49 9,02 28,6

Drenthe 4,60 9,98 32,9

Limburg 4,14 16,55 32,5

Het Rijk 3,95 11,42 29,3

Uit de volgende cijfers blijkt nog, hoe belangrijk de kindersterfte beneden het jaar sedert de periode 1870—1879 is verminderd

Op 100 levend aangegevenen toch stierven beneden 1 jaar:

1840—1849 17,98 1903 13,51

1850-1859 19,54 1904 13,66

1860—1869 19,69 1905 13,09

1870-1879 20,24 1906 12,71

1880—1889 18,27 1907 11,19

1890—1899 15,96 1908 12,48

1900 15,52 1909 9,91

1901 14,93 1910 10,79

1902 12,99

De statistiek der woonplaatsveranderingen is, voor zoover betreft de verschillen tusschen de groote gemeenten en het platteland, reeds toegelicht bij de bespreking van de toeneming der bevolking. Voorts blijkt nog, dat ons land meer bevolking afstaat aan het buitenland dan omgekeerd en dat ons land in de laatste 10 jaren 36 556 personen verloren heeft.

Aan het overzicht van de geborenen, gesplitst naar de kerkelijke gezindten der ouders is het volgende ontleend.

Aantal wettig geborenen in de jaren 1909 en 1910 te zamen per 1000 gehuwde vrouwen beneden 50 jaar op 31 December 1909: