week, n.1. voor rente- en aflossing 8/1 (rente 4 %, aflossing in 30 gelijke annuïteiten), onderhoud en administratie 2/- 2/6 per week en „rates” 2/6 a 3/- per week.

Blijkens een onderzoek dat ingesteld is in October 1931 en betrekking had op 2.759.548 personen, waren de weekloonen als volgt:

minder dan 40/- .... 0.4 % 40/- tot 45/- 1.3 % 45/- tot 50/- 8.0 % 50/- tot 55/- 43.8 %

55/- tot 60/- 27.5 % 60/- tot 65/- 8.4 % 65/- tot 70/- 8.4 % meer dan 70/- ...... 2.2 %

Totaal 100 % = 2.759.548 personen. Bij een huur van 12/7 tot 14/- per week betaalt dus meer dan de helft der arbeiders voor eenvoudige nieuwe woningen ten minste 25 tot 28 % van zijn inkomen aan huur.

In België bedroegen in 1933 de kosten van eenvoudige woningen (eengezinshuizen) van 36.5 bebouwd oppervlak fr. 24.000 en van 44 fr. 29.656. De kosten van den grond bedragen in de kleine gemeenten ongeveer fr. 5000 per woning, in de grootere steden fr. 7500 tot fr. 15.000 per woning.

De totale stichtingskosten van een eenvoudige woning kunnen dus gesteld worden op fr. 30.000 tot fr. 40.000. Bij de Nationale Maatschappij voor goedkoope woningen en woonvertrekken, wordt dan bij een rentevoet van 4 % de exploitatierekening als volgt:

De huren bedragen dus bij een exploitatiepercentage van 7.62 % fr. 190 en fr. 254 per maand.

Stelt men de gemiddelde loonen in het vrije bedrijf op fr. i.ooo a fr. 1.250.- per maand, dan blijkt de huur ongeveer 20 % van het loon te bedragen.

Ten gevolge van de zeer lage rente van sommige voorschotten, wordt een exploitatiepercentage van 7.62 % lang niet in alle gevallen bereikt.

De Nationale Maatschappij voor goedkoope woningen en woonvertrekken geeft dan ook op dat de gemiddelde huur op het platteland fr. 75 tot fr. 150, in de groote centra fr. 125 tot fr. 300 per maand bedragen. Al deze cijfers hebben intusschen slechts betrekking op de bevoorrechte groep, welke in het bezit is van een goedkoope woning of woonvertrek van de voornoemde maatschappij.

Einde 1933 hadden de 297 bij haar aangesloten maatschappijen in geheel België 43.788 eengezinshuizen en 11.044 appartementen gebouwd, in totaal dus 54.832, waarvan 19.407 verkocht aan de bewoners. Dit aantal door deze maatschappij verhuurde woningen maakt dus slechts een zeer gering deel van den woningvoorraad uit.

Housing England. A guide to housing problems and the building industry, presented in a report by the Industrie::: Group of P.E.P. (Politica! and Economie Planning), December 1934, blz. 49 en 50.

Het vrije bedrijf kan tengevolge van de zwaardere kapitaalslasten op verre na niet voldoen aan de behoefte aan woningen volgens de bovenvermelde normen. De vrije woninghuren voor een kleine woning zijn dan ook belangrijk hooger dan 20 %.

Czecho Slovakije. Minimum huur voor een nieuwgebouwde arbeiderswoning onder de gunstigste voor- V waarden 3100 Kc. per jaar

Gemiddeld loon in de industriëele bedrijven 10.000 tot 12.000 Kc.

De huur bedraagt dus 26 tot 31 % van het loon. Voor de ongeschoolde arbeiders, wier loon 8000 tot 10.000 Kc bedraagt, is, indien zij een nieuwe woning moeten betrekken, het percentage dus nog grooter.

Italië. Gemiddeld loon 5.300 lire per jaar. Huur voor een woning met twee kamers ten minste 1.250 lire. Voor een dergelijke woning wordt dus reeds 23 % van het loon aan huur betaald. Voor de minder betaalde groepen of voor betere woningen is het percentage nog hooger.

36.5 44 annuïteit 4-55 % fr. 1.365 fr. 1.820 onkosten v.d. Mij. 0.30 % 90 120 onderhoud 1.50 % 450 600 belastingen 1-27 % 381 508 7.62 “0 fr. 2.286 fr. 3.048

Polen. Gemiddeld loon van geschoolde arbeiders 250 zl., van ongeschoolde arbeiders 150 zl. De kosten van nieuwe woningen bedragen 400 zl. per of bij zeer sobere inrichting en afwerking 300 zl. per m^.

Een goed betaald arbeider kan voor 20 % van zijn inkomen een sobere woning van 25 huren, de minder betaalde is er nog slechter aan toe.

Letland. Voor 1914 werd gemiddeld 15 % van het loon aan huur betaald. Sindsdien zijn de loonen tot 75 % gedaald en de huren met 25 % gestegen. Thans wordt 20 a 25 % van het loon aan huur betaald.

Zwitserland. Uitvoerige gegevens zijn bekend voor de stad Zürich.

In 1912 bedroeg de huur 15 tot 23 % van het loon, gemiddeld 19 %. Thans bedraagt het percentage 20 a 25 %. Voor de minstbetaalde groepen bedraagt het soms 30 % of meer.

Uit bovenvermelde gegevens blijkt dat in verreweg de meeste landen een gemiddelde huur van 20 tot 25 % of meer normaal kan worden geacht. Vrijwel nergens daalt de huur beneden 1/5 van het inkomen, veelal bedraagt ze 1/4 of zelfs 1/3. In dit opzicht wijkt de toestand in Zweden dus niet van die in andere landen van Europa af.

Uit dit artikel kan de conclusie worden getrokken, dat de Nederlandsche arbeider in het algemeen, wat betreft het deel van zijn inkomen, dat hij aan huur moet besteden, in een gunstige positie verkeert.

Dit treedt nog sterker in het licht, wanneer men let op de woonruimte, welke hem in doorsnede ter beschikking wordt gesteld.

H. VAN DER KaA, Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid (Volkshuisvesting) 's Gravenhage, Februari 1935

I Kc (goud) cent.