rekenen. Ik vrees dus, dat van de bepalingen van deze nieuwe circulaire slechts weinig gebruik gemaakt zal worden.

En mocht dit, om wat voor reden dan ook, wel het geval zijn, dan treft het, dat in de circulaire met geen enkel woord gesproken wordt over eventueel meer te vragen huur. Dit zal dus aan het loven en bieden van partijen worden overgelaten, waarbij de verhuurder in de in bespreking zijnde plattelandsstreken, waar woningnood is, wel de sterkste zal blijken.

Het komt mij voor, dat een bepaling als in de overeenkomstige Engelsche regeling, waarbij de meer-huur gelimiteerd blijft tot een bepaald percentage (in de meeste gevallen 3% men vergelijke dit met het percentage der Nederlandsche rijksvoorschotten van 4) niet had mogen ontbreken.

Van bevriende zijde is inmiddels mijn aandacht gevestigd op gemeenteblad no. 496, gedagteekend 29 Juli, van de gemeente Amsterdam. Hierin wordt ten aanzien van den huurprijs medegedeeld:

r>Het ligt dan ook in ons voornemen, den aanvrager ~behalve een exploitatiebegrooting voor de verbeterde ~(eventueel samengevoegde) woningen een binden,,de verklaring te doen overleggen omtrent den huur,,prijs, welke voor de verbeterde (eventueel samenge,,voegde) woningen ten hoogste in rekening zal worden ~gebracht.”

Het is te hopen, dat ook andere gemeenten dit standpunt zullen innemen, al staat te vreezen, dat in die gemeenten, waar werkelijk woningnood is, de geperverteerde ingenuiteit der bezitters, zooals in het verleden steeds, de best bedoelde pogingen der overheid zal weten te omzeilen.

Als laatste van de in dit verband mogelijke regelingen dient nog gewezen te worden op de beschikking van de ministers van Sociale Zaken en Financiën van 9/17 November 1934, volgens welke aan de gemeenten rentedragende voorschotten kunnen worden verstrekt, opdat deze aan particuliere bouwers tweede hypotheken zullen kunnen verkenen tot een maximum van 30% der getaxeerde waarde, terwijl de eerste hypotheek niet hooger mag zijn dan 60% ervan. Alzoo kan in totaal een bouwer 90% der getaxeerde waarde van een nieuwbouw als hypotheek op zijn huis verkrijgen.

Deze coulance steekt wel bizonder af tegen de voorzichtigheid van b.v. Ged. Staten van Gelderland, die aan een bepaalde gemeente in die provincie en vermoedelijk wel aan alle gemeenten, welke dezelfde hypotheekregeling toepassen, den eisch hebben gesteld de in het verleden tot maxima van 85% verstrekte hypotheekvoorschotten terug te brengen tot 80%. En dit zijn dan nog alle eerste hypotheken.

Hoewel na het boven geschrevene eenigszins vreemd aandoend, lijkt me te dezen het standpunt van Gedeputeerde Staten van Gelderland aanvaardbaarder dan dat van het Rijk, tenzij de gemeente, die de onderwerpelijke regeling mocht willen toepassen, reeds bij voorbaat het als hypotheek verstrekte bedrag zou kunnen afschrijven. Ik zeg met opzet „gemeente”, omdat alleen deze het risico van de hypotheekverstrekking draagt.

Is een tweede hypotheek nooit een heel erg secuur bezit, in tijden van zoo wisselende waarden als de achter ons liggende geweest zijn en wellicht ook de toekomende

zullen zijn, lijkt deze wijze van hulpverleening, welke niet alleen aan eigen-bouwers, doch ook aan speculatiebouwers verstrekt kan worden en welke voorschot heet, doch vermoedelijk bijdrage a fonds perdu zal zijn, weinig aanbevelenswaardig.

Tot slot nog een enkel woord over de Landarbeiderswet, welke aan landarbeiders de mogelijkheid biedt, om een woning met den erbij behoorenden grond, een zoogenaamd ~plaatsje , in eigendom te verkrijgen. Per plaatsje mag hiervoor maximum f 4000 worden uitgetrokken. Het vaakst toegepast in den tijd, toen voor den bouw van allerlei woningen voor anderen dan landarbeiders premies bij de vleet gegeven werden, heeft deze regeling nogal eens aanleiding gegeven om wat erg vlot toegepast te worden.

Na de hausse-periode waarin de voorschotten verleend werden, heeft een inzinking van het landbouw- en veeteeltbedrijf plaats gevonden, welke de waarde der plaatsjes veelal heeft doen dalen tot beneden de erin gestoken hypotheken. En zoo slecht zijn de uitkomsten geweest, dat het voor de betrokkenen, ondanks een niet onaanzienlijke verlaging van het berekende rentepercentage, haast niet doenlijk is de verschuldigde rente en aflossing te betalen.

Hoe meer men betaalt, hoe minder de plaats waard wordt, is de verzuchting, die men vaak hoort. En hoewel op dergelijke beweringen gemakkelijk genoeg critiek kan worden uitgeoefend, men heeft te maken met het feit, dat de menschen alle „aardigheid” in hun gedoetje verliezen. En de gemeenten, die het risico dragen, blijven met de stroppen zitten.

Er zal dan ook wel geen gemeente zijn, die een beetje veel met de Landarbeiderswet heeft geëxperimenteerd, welke er onder de huidige en ook belangrijk betere omstandigheden nog bereid toe zal zijn dezen weg, welke toch in zekeren zin ook tot verbetering van de volkshuisvesting leidt (vandaar dat zij hier in het kort besproken wordt), nog verder te bewandelen.

Boven moest geconstateerd worden, dat in de latere jaren het systeem der hypotheekvoorschotten veel van zijn waarde verloren had, omdat degenen, die daar onder normale omstandigheden voor in aanmerking kwamen, te weten de arbeiders met geregelde inkomsten, te weinig waren gaan verdienen om nog reserves te kunnen vormen, zoodat zij dus niet in staat bleken bij het aangaan der transactie met de gemeente de vereischte 15 c.q. 20% op tafel te leggen. Dit moest tot gevolg hebben, dat de huizenschaarschte nog meer toenam en de ongewenschte samenwoningen practisch gesproken met ieder huwend paar met één vermeerderd werden.

Uiteraard is toen door het gemeentebestuur van Druten naar middelen gezocht om de huizenproductie op een wijze, welke het hypotheekvoorschotten-systeem, dat veel voldoening had gegeven, het meest benaderde toch op gang te houden. Na veel gedelibereer en na langdurige onderhandelingen met Ged. Staten is toen een systeem van huurkoop ontworpen, dat hoewel het inmiddels de principieele instemming van het hoogere college verkregen heeft, tot dusverre nog niet toegepast is kunnen worden, daar nog onderhandelingen aan den gang zijn over de wijze, waarop het definitief zal worden toegepast.

Men is in de betreffende gemeente uitgegaan van de