De Heer Mr. A. F. KAMP is erkentelijk voor de hem verstrekte uitnoodiging. Spr. heeft zich beijverd, wat hij aan kennis en ervaring heeft kunnen verzamelen, neer te leggen in zijn praeadvies. Daaraan heeft hij thans slechts weinig toe te voegen.

Spr. heeft in zijn praeadvies een poging gedaan om voor de provincies, die hem waren toegewezen, een vergelijkend overzicht samen te stellen van de toepassing van Woningwet en Landarbeiderswet in verhouding tot den totalen woningvoorraad. Dit is niet geheel mogelijk geweest, aangezien de woningvoorraad voor de onderscheidene gemeenten niet onmiddellijk op te geven is. Spr. had met dit overzicht de bedoeling nader te doen zien dat men bij de regeeringsmaatregelen te veel naar de stad en te weinig naar het platteland kijkt. Ditzelfde blijkt ook uit de bepaling dat een werklooze, die een eigen woning bewoont, niet in de steunregeling wordt opgenomen, voordat hij zijn eigen woning grootendeels opgeteerd heeft. Dit standpunt neemt men thans ook in ten aanzien van de werkverschaffing. Dit leidt tot het weinig verheffende gevolg dat een arbeider, die een ingevolge de Landarbeiderswet gebouwde woning bezit, door het Departement van Sociale Zaken gedwongen wordt deze woning met een hooge hypotheek te bezwaren.

Spr. wijst vervolgens op de kaart van de verspreiding der Landarbeiderswetwoningen, die zijn betoog op welkome wijze demonstreert.

Op twee zaken heeft spr. in zijn praeadvies vooral de aandacht willen vestigen: op de werking van de Landarbeiderswet en op de esthetische verzorging van den bouw. Het laatste wordt veelal niet zwaar genomen. Spr. denkt hier anders over en heeft daarom een krachtiger positie voor de adviescommissies bepleit.

De VOORZITTER wil, alvorens gelegenheid te geven voor de gedachtenwisseling, mededeelen dat juist dezen morgen een nieuwe circulaire van den Minister van Binnenlandsche Zaken is verschenen, die het mogelijk zal maken woningen voor groote gezinnen te bouwen met financieele hulp van het Werkfonds, waarbij de extrabouwkosten als een bijdrage a fonds perdu kunnen worden verstrekt.

De Heer Mr. J. KRUSEMAN, die vervolgens het woord verkrijgt, verklaart van de gepubliceerde studies met belangstelling kennis te hebben genomen. De moeilijkheid bij de bestudeering van dit vraagstuk schuilt in het gemis aan gegevens. Bij verder onderzoek in deze richting zal men voor oogen moeten houden dat de woningtoestanden in verschillende streken niet te veel over één kam mogen worden geschoren. Die toestanden loopen zeer uiteen en daarom beveelt spr. voor de verzameling van meer gegevens de methode der monografieën aan, waardoor men beschrijvingen zal verkrijgen van de woningtoestanden in de verschillende streken.

Spr. brengt vervolgens in herinnering de herdenkingsrede, welke hij in 1930 bij het bestaan van het Instituut heeft gehouden. Daarin heeft spr. reeds als een leemte in onze Woningwet genoemd dat deze anders dan in België slechts den collectieven eigendom bevordert. Voor de steden is dit te begrijpen, immers een goed onderhoud van de woningen en een behoorlijke exploitatie is daar alleen op die wijze gewaarborgd. Bovendien wordt hierdoor het gevaar ondervangen dat de woningen door overdracht in handen van particuliere exploitanten zullen geraken. Waar de étagewoning bestaat, is trouwens de collectieve eigendom de eenig mogelijke rechtsfiguur.

Op het platteland zijn echter vele „kleine luyden", die gaarne een eigen huisje bewonen, dat in hun familie vererfd kan worden. Nu hebben wij vroeger de premieregeling gekend, die op het platteland den bouw van cottages heeft bevorderd, maar deze dienen voor een geheel andere categorie van de bevolking. Daarnaast opent het Woninghesluit tegenwoordig de mogelijkheid tot overdracht van den eigendom van de woningen aan de bewoners. Het bezwaar hiervan is dat men op deze wijze de vereeniging uit elkaar trekt. Deze regeling is dan ook minder praktisch dan één, waarbij de individueele eigendom van den aanvang af bestaat.

In België wordt dit mogelijk gemaakt door credietverleening van de Riikspostspaarbank door tuKschenkomst van de z.g. sociétés intermédiaires. Men moet dan 10% zelf bijdragen.

Intusschen mag niet uit het oog worden verloren dat de toestanden in België zich niet geheel laten vergelijken met die ten onzent. Men heeft in België een zeer dicht spoorwegnet, waardoor, op grooter schaal dan hier het geval is. de fabrieksarbeiders op het platteland kunnen blijven wonen. Terloops zij opgemerkt, dat van arbe'dersziide tegen het bevorderen hiervan wel het bezwaar aangevoerd is, dat de arbeiders, die buiten wonen, niet aan het vereeniainqsVven zouden kunnen deelnemen. , .T-.t.i . -inio

Spr. komt vervolgens op de Landarbeiderswet van 1918, waarvan

de uitvoering is toevertrouwd aan de departementen van Ecoil sche Zaken en Financiën. De wet richt zich tot de meergecf arbeiders, hetgeen hieruit blijkt dat zij i/io van het benooi kapitaal, d.i. naar de oorspronkelijke bedoeling ca f. 400, zelf ten bijdragen, waarna de rest door een hypothecair voorschot worden aangevuld. Het landbouwbelang staat bij deze wet gj op den voorgrond. Spr. zou het van belang achten voor de vr\ huisvesting als de toepassing van de Landarbeiderswet werd < gebracht naar het Departement van Binnenlandsche Zaken er toezicht werd opgedragen aan de Inspectie voor de volkshui: ting. Een klein bezwaar tegen deze verandering zou zijn, da Inspectie dan ook te maken zou krijgen met de uitgifte van los in pacht, die mede onder de Landarbeiderswet valt, maar dit spr. geen groote moeilijkheid.

Voorts bepleit de Heer Kruseman uitbreiding van de toepassing Landarbeiderswet tot anderen dan landarbeiders. Men zal aanvo dat het moeilijk valt om geld los te krijgen voor deze doelein Maar men mag niet uit het oog verliezen dat woningbouw en k, opruiming ook een vorm van werkverschaffing kunnen zijn.

Vervolgens wijst de Heer Kruseman op het gebrekkig bouwtoezi ten plattelande. Het denkbeeld om de gemeenten van Rijksw voor dit doel te subsidieeren zal thans wel moeilijk te verwezenlij zijn. De samenvoeging van gemeenten is in dit verband van gr belang. Spr. wijst op het groote aantal gemeenten beneden 10. inwoners, dat door één der praeadviseurs is genoemd. Ook anc belangen dan die van de volkshuisvesting zouden door samenv ging gebaat zijn. Van beteekenis is, dat door de wijziging van Gemeentewet van 1931 de gelegenheid is ontstaan voor de Ree ring om zelf het initiatief hiertoe te nemen.

Ten slotte stelt spr. met ingenomenheid vast dat de aan het li gebrachte slechte woningtoestanden een nieuwe aanwijzing vorr ten gunste van de instelling van Woningcommissies. De onbewo baarverklaring en de woningverbetering ingevolge de Woningworden op het platteland sedert de opheffing der Gezondheidsei missies verwaarloosd. Spr. herinnert aan het rapport inzake Woningcommissies van een commissie uit het Instituut, waar; spr. heeft medegewerkt, en geeft uiting aan de hoop dat het bije brengen van meer feitenmateriaal ertoe zal leiden dat de artt. ! en 32a der Woningwet, die nu een doode letter zijn, tot leven : len komen.

De Heer Ir. F. B. J. M. MOUBIS, Inspecteur van de Volkshi vesting in Limburg, betuigt zijn dank aan het bestuur dat het onderwerp aan de orde heeft gesteld. Het artikel van den Heer JS mulder heeft doen zien dat uit de gegevens, die het Centraal Bur voor de Statistiek verzamelt, veel te putten valt. Spr. zou het ' belang achten, indien aan het Centraal Bureau werd gevraagd de Volkstelling van 1940 de gegevens nog wat meer in den bre uit te werken. |

De praeadviseurs zijn in sommige opzichten in détails afgedaald, spr. liever buiten beschouwing zou willen laten. Dit geldt voor drinkwatervoorziening en voor de schoonheid, hoe belangrijk b< onderwerpen ook zijn.

De Heer Moubis heeft zich de vraag gesteld hoe het komt dat zoo weinig van het platteland weten en dat daar zoo weinig beurt, en noemt als eerste oorzaak de opheffing van de Gezc heidscommissies. Dezen hebhen goed werk gedaan; ze vormden schakel met de Inspecteurs. Het is jammer dat sedert de ophef zooveel tijd verloopen is, waardoor het moeilijk is hij wederin; ling aan te sluiten bij de oude commissies. Spr. vindt het van gi belang dat met alle middelen getracht zal worden de commis opnieuw in het leven te roepen. |

Éen tweede oorzaak is het 'gemis aan goed bouw- en woning zicht. Ook in de steden is dit niet altijd in orde, maar op het pis land is de toestand heel erg.

Wat de verzameling van gegevens betreft, acht spr. het wensch; dat de enquête wordt uitgebreid tot alle plattelandsgemeenten dat het onderzoek door het Rijk zal geschieden met controle de antwoorden.

Ten aanzien van den woningbouw noemt spr. vooreerst den bo gepaard met krotopruiming. Deze werkt in Limburg zeer goed. ! heeft hierbij nooit een streven bij het Departement opgemerkt meer naar de financiën te kijken dan naar het belang van de vo huisvesting. Bij den woningbouw zonder krotopruiming laat buiten beschouwing de vraag of ook hiervoor bijdragen moi worden beschikbaar gesteld; immers dit is een kwestie van rei ringsbeleid. In dit verband moet tevens genoemd worden de niei circulaire in het belang van den woningbouw voor groote gezini Naast de Rijksregelingen staat de mogelijkheid voor de gemeei