den bodem is een minimum grootte per bedrijf vastgesteld. Overigens wordt de openheid van het landschap gegarandeerd door voorschriften betreffende den minimum ouderlingen afstand tusschen de hoofdgebouwen van elk bedrijf en door voorgevelrooilijnen, welke varieeren met de beteekenis van de wegen voor het verkeer, voorgevelrooilijnen, die voor de Rijkswegen zijn opgevoerd tot 75 m uit de as van den weg.

Alle bebouwing, welke niet tot de boerderijen kan worden gerekend, kan dus slechts worden opgericht in de woonkernen, welke op het plan op zoo gunstig mogelijke wijze zijn afgerond. Om het vrij gesloten dorpsbeeld te kunnen handhaven, zijn er in de bebouwingsvoorschriften aan de afstanden van de zijgevels tot de zijerfscheidingen slechts matige eischen gesteld. Deze bebouwingsvoorschriften dragen in het algemeen een zeer eenvoudig karakter. Alleen de terreinen, welke voor de betere woningen zijn gereserveerd, hebben een eenzijdige bestemming tot woonhuisbouw gekregen. Overigens mogen zooals dit in de dorpen gebruikelijk was winkels, woonhuizen en werkplaatsen door elkaar worden gebouwd. De afmetingen van de werkplaatsen zijn echter zoodanig vastgesteld, dat de dorps-ambachtsman hier niet door zal worden belemmerd en zoo, dat grootere industrieele bedrijven in de dorpen niet tot ontwikkeling kunnen komen.

Ook ten opzichte van het stroomgebied van de Linge gaan zakelijkheid en schoonheid hand in hand. Zakelijk gezien is een buitendijksche bebouwing ongewenscht. Deze belemmert het verkeer, maakt een eventueele verbreeding van het wegdek onmogelijk, tast het dijklichaam aan en is evenmin gewenscht met het oog op den wisselenden rivierstand. Aesthetisch gezien vormt de dijk de natuurlijke begrenzing van de woonkernen, terwijl een buitendijksche bebouwing het aan natuurschoon zoo rijke stroomgebied van de Linge aan het oog zou onttrekken.

In het uitbreidingsplan is, daar de plannen tot verbetering van de Linge nog niet voldoende vasten vorm hadden aangenomen, door een bestemming tot natuurruimte iedere bebouwing in het buitendijksche gebied van de Linge in de gemeente Deil onmogelijk geworden. Mocht tot verbetering van de Linge als scheepvaartverbinding worden overgegaan, dan zal het uitbreidingsplan zich hierbij moeten aanpassen. Bij deze plannen, welke een sterk ingrijpen in een zeer schoon landschap noodzakelijk maken, zal eveneens het aesthetiseerend dilettantisme moeten worden geweerd, zal men zich de hulp moeten verzekeren van terdege geschoolde landschapsarchitecten, maar zal voor alles als uitgangspunt moeten gelden dat het landschap in de eerste plaats is voor hen, die het gebruiken.

Het heeft weinig zin om binnen het kader van dit artikel uitvoerig stil te staan bij de maatregelen, welke ten behoeve van het verkeer in het uitbreidingsplan zijn genomen. Hoofdzaak was, dat verband moest worden gebracht tusschen het bestaande wegennet en de twee Rijkswegen, welke als met linialen op de kaart zijn getrokken en welke in nog niet ingegroeiden' staat als aan de streek vreemde elementen aandoen; een starre strakheid in het bewegelijke lijnenspel van het oude landschap.

Waar voor het leggen van het verband nieuwe wegen

noodig waren is zooveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande paden en erfscheidingen. Alleen op deze wijze kan iii de kleinere gemeenten de verwezenlijking van op uitbreidingsplannen geprojecteerde wegen worden verwacht.

Zoo zijn in het uitbreidingsplan van de gemeente Deil slechts enkele stedebouwkundige denkbeelden tot uitdrukking gebracht. De ernst, waarmede het gemeentebestuur zich van zijn taak heeft gekweten, zal echter een bijdrage kunnen leveren tot de nadere ontwikkeling van de hoofdgedachten, welke aan het uitbreidingsplan ten grondslag liggen ten aanzien van de planologische ordening van onze kleinere agrarische gemeenten.

Enkele opmerkingen over den middeleeuwschen stedebouw

door Ir. P. Bakker Schut

II (Slot)

Al is, in het algemeen gesproken, de onregelmatigheid, de schilderachtigheid, de verrassende wisseling van aspecten typeerend voor de middeleeuwsche stad, toch dient niet uit het oog te worden verloren, dat ook in de middeleeuwen de regelmatig aangelegde stad voorkomt. Er zijn niet enkele, maar talrijke steden uit dit tijdperk, welke dit karakter vertoonen, n.l, die, welke gesticht zijn naar een vooraf opgemaakt plan.

Een gestichte stad (gesticht in tegenstelling tot geleidelijk gegroeid) behoeft nog niet noodzakelijkerwijze synoniem te zijn met planmatig aangelegd. Want het kwam voor, dat de vorst of heer, die het initiatief nam tot de stichting, zich bepaalde tot het doen afpalen van den omtrek der stad en het verleenen van zekere voorrechten (b.v. kostelooze afstand van grond, vrijdom van belastingen) aan degenen, die zich daar zouden vestigen, en zich van den stadsaanleg verder weinig of niets aantrok. Maar wel zien we onder die gestichte steden talrijke met een volkomen gaven en doordachten plattegrond; zij zijn ongetwijfeld naar een vast plan aangelegd, al heeft dat plan misschien ook nooit op papier gestaan.

Er zijn in Europa drie groepen gestichte middeleeuwsche steden, welke de bizondere aandacht verdienen.

Vooreerst de talrijke in het Zuiden van Frankrijk gestichte steden, welke in den regel worden aangeduid als ~bastides” (ook wel ~villes neuves” of „villes franches”). 1) Deze steden zijn in de 13e en He eeuw gesticht, gedeeltelijk (in het Zuidwesten) door de Engelsche koningen, die toen meester waren in dat deel van Frankrijk, gedeeltelijk door de Fransche koningen, die in voortdurenden strijd waren gewikkeld met hun Britsche collega’s en somtijds ook door legerhoofden, die daarin een niet onvoordeelige zaak zagen. Deze ver-

Over de bastides zie; M. A. Curie Selmbres. Essai sur les villes fondées dans Ie Sud-Ouest de la France aux Xllle et XFVe siècle sous Ie nom générique de bastides. Toulouse, 1880.

Dr. A. Brinckmann. Stadtbaukunst. Berlin 1920, blz. 13 e.v. Pierre Lavedan. t.a.p., blz. 309 e.v.