Zonnestaat van Thomas Campanella, dat later verscheen, maar waarvan Andreae vooraf het manuscript ter inzage zou hebben gehad. Held i) betoogt echter uitvoerig het tegendeel.

Afb, 15. Perspectief van Christianopolis

Afb. 14. Plattegrond van Christianopolis (1619)

Al is de structuur van dit miniatuur-stadje tamelijk naief, deze poging tot een idealen stadsaanleg op basis van sociaal-politieke en godsdienstige opvattingen in zekeren zin een voorlooper van de ~phalanstères” van Charles Fourier leek ons interessant genoeg om daarop met een enkel woord de aandacht te vestigen. Vooral in verband met het streven om een volkomen gesloten en gaven stadsaanleg, uit één gezichtshoek gezien, als één geheel tot stand te brengen. Daarnaast is de ver doorgevoerde localiseering van de verschillende bedrijven interessant.

6. Jacques Perret

Ten slotte moge hier nog in het kort worden gewezen op een werk van Jacques Perret de Chambéry, getiteld ~Des fortifications et artifices d’architecture et perspective’, dat in 1601 verscheen en waarvan reeds in 1602 een Duitsche vertaling het licht zag. Dit boek verdient vooral de aandacht in verband met de fraai uitgevoerde en zeer gedetailleerde teekeningen, welke daarin zijn opgenomen.

Perret geeft achtereenvolgens plattegronden voor steden besloten in een vestinggordel, die den vorm heeft van een regelmatigen veelhoek met 4,5, 6, 16 en 23 zijden en licht elk dezer toe met een minitieus doorwerkte perspectiefteekening. Hij gaat zelfs zoo ver met het detailleeren van zijn ideaal-steden, dat hij zich verlustigt in plattegronden en perspectieven ook van de voornaamste

’) In de inleiding tot de Engelsche bewerking van Christianopolis, p. 40.

afzonderlijke gebouwen, welke hij zich in die steden denkt. In afbb. 16 en 17 zijn de plattegrond en perspectief van de stad in den drie- en twintighoek gereproduceerd.

De toelichting, welke Perret tot zijn ontwerpen geeft, is zeer summier en bepaalt zich in hoofdzaak tot een korte beschrijving van de gebouwen, welke hij bij het doorwandelen van zijn denkbeeldige stad tegenkomt. Uit stedebouwkundig oogpunt geeft de tekst dan ook weinig licht.

Bij beschouwing van de teekeningen wordt in de eerste plaats de aandacht getrokken door het groote centrale plein, waarop alle, radiaal gerichte, hoofdstraten uitkomen. Op dat plein staat een wolkenkrabber van tien verdiepingen. ~Darinnen der Oberst-Gubernator mit 500 Personen raumlich wohnen kann”, zooals de Duitsche tekst het uitdrukt. Voorts zij gewezen op de pleinvormige onderbrekingen in de naar het centrum voerende hoofdstraten en op de groepeering van vier marktpleinen (koren-, wijn-, hout- en hooimarkt) om het centrale plein. Uit den geheelen opzet blijkt, dat de auteur, voor wien de architectuur op het eerste plan staat en de vestingbouw bijzaak is, zich volkomen rekenschap heeft gegeven van de aesthetische consequenties van den vorm der pleinen, het beloop der straten en de groepeering der gebouwen.

Merkwaardig is ook het feit, dat Perret een bescheiden parkaanleg aangeeft op de open ruimten bij het centrale plein: afwisselend vindt men daar een der markten en zulk een openbare tuin, een plein ~mit Baumen und Gartenwerck erfüllet.’’ Voor zoover mij bekend is Perret de eerste, door wien parkaanleg als stedebouwkundig element naar voren wordt gebracht. Al ware het alleen om die reden verdient Perret’s boek belangstelling.