wordt beëindigd. Beide spreken tot de verbeelding. De verbetering van woningen niet.

Wie als prikkel voor de vervulling van zijn taak behoefte heeft aan publiek succes, moet niet de woningverbetering als zijn werk kiezen. Men moet het nut van een zaak echter niet met dezen maatstaf meten. Dit als troost voor hen, die wel het verbeteren van woningen beoefenen, voorzoover ze die troost noodig mochten hebben.

Dat er in het brein van het Woningtoezicht ook grootere gedachten hebben geleefd, blijkt wel uit het feit, dat reeds in 1908 gerept wordt over de wenschelijkheid om meer te doen dan het achter de feiten aanloopen, zooals dit bij het verhelpen van klachten het geval is. Zelfs meer dan de partieele saneeringen, zooals die werden uitgevoerd, en die toch waarlijk goed werk waren. Men overwoog het nemen van den rationeelen maatregel: het systematisch verbeteren van alle vóór 1904 (jaar der inwerkingtreding van de Bouwverordening) gebouwde woningen. Men heeft het niet aangedurfd, omdat men de uitvoering van het plan om meer dan een reden niet mogelijk achtte. Reeds bij de partieele saneeringen, de buurtsaneeringen, hebben zich moeilijkheden voorgedaan, die niet overwonnen konden worden. Ging het om zeer slechte buurten, zooals Uilenburg, Valkenburg, Jonker- en Ridderbuurt, dan kwam saneeren neer op het onbewoonbaar verklaren van een zoo groot deel der woningen, dat de rest bij onteigening nog te betalen was. Betreft het echter buurten, die, om een bekenden term te gebruiken ~hoewel niet ongeschikt ter bewoning, verbetering behoeven”, waar dus slechts een beperkt aantal woningen voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komt, doch het overgroote deel niet, dan valt aan onteigening niet te denken. Men is dan aangewezen op de medewerking der huiseigenaren en deze medewerking kan met de huid'ge wettelijke bepalingen niet in voldoende mate worden verkregen. De plannen tot saneering van de Jordaan, door den Woningdienst omstreeks 1930 ter hand genomen, leden hierop schipbreuk. Weliswaar zijn daar in den loop der jaren vele misstanden verdwenen, maar de Jordaan maakte niettemin aan het einde van het hier behandelde tijdperk den indruk van te verkeeren in een overgangstoestand, zonder dat er tendenzen waren, die bewerkstelligden, dat uiteindelijk een goede toestand zou worden bereikt.

Dit soort buurtsaneering en a fortiori saneering van de stad. is volgens de tot heden gevolgde methode te duur. Het valt thans met te beoordeelen hoe de woningverbetering er na den oorlog voor zal staan. Erg hoopvol ziet het er voorloopig niet uit.

Maar als men weer toe zal zijn aan plannen voor systematische woningsaneering, dan zal stellig wijziging van de wettelijke bepalingen betreffende woningverbetering en de rechten en plichten van huiseigenaren noodig zijn om deze plannen te brengen binnen het gebied van hetgeen in de praktijk te verwezenlijken is.

Binnenland

Uit het Jaarverslag van den Hoofdinspecteur van de Volkshuisvesting over 1941

Onlangs is dit jaarverslag in druk verschenen. Hoewel de periode, waarover het handelt, al vrij ver achter ons ligt. is het beeld van den toestand van de volkshuisvesting, dat het verslag teekent. nog zeer actueel. Het onderstaande is uit het Jaarverslag geput.

De aanbouw bleef meer en meer achter bij hetgeen noodig werd geacht, zoodat het wenschelijk was te zorgen dat in de eerste plaats daar gebouwd werd, waar de behoefte het dringendst was. Dit geschiedde door de toekenning van urgentie-cijfers. Het bureau van den Hoofdinspecteur en later de Inspectie werden bij deze beoordeeling ingeschakeld. Een dergelijke regeling, waarbij rekening kan worden gehouden met den stand van de woningmarkt en de kwaliteit van den woningvoorraad ter plaatse, komt feitelijk neer op het vaststellen van een urgentieprogram voor de naaste toekomst. De gegevens ter beoordeeling van een en ander werden verzameld door de Inspecteurs bij de gemeenten in hun ambtsgebied. Het verslag merkt op dat behalve aan een urgentie-programma ook de behoefte

bestaat aan een uitgewerkt plan voor de woningvoorziening na den oorlog, uitgaande van de gedachte dat de ontwikkeling gaat in de richting van een toenemende bemoeiing van de overheid met het economische e| sociale leven. Een onderdeel van een dergelijk plan zal moeten zijn di werkverdeeling tusschen particulieren bouw en Woningwetbouw. Voorloopig zou kunnen worden begonnen met de vaststelling van een jaarlijkscH contingent voor de gemeenten en woningbouwvereenigingen, dat vervolgens over de provinciën en de gemeenten zou moeten worden verdeeld op grond van de uiteenloopende omstandigheden. |

Het verslag bevat verder eenige mededeelingen omtrent de enquête, die dé Inspecteurs in hun ressort hebben ingesteld inzake de te verwachten 'WO“ ningbehoefte. Hierin zijn, betrokken de factoren, die op de woningbehoefte van invloed kunnen zijn, zooals de toe- of afneming van de bevolking/ de gemiddelde gezinsgrootte), het aantal leegstaande woningen en het aantal slechte of ongewenschte huisvestingen. Verder is aan de gemeente opgaaf verzocht van het aantal woningen, dat in een periode van 10 jaar na den oorlog zou moeten worden gebouwd, onderscheiden in houw door particulieren en houw met Rijksvoorschot en in houw voor verruiming van den woningvoorraad en houw ter vervanging van krotten. Het bouwprogramma, dat de resultaten zal samenvatten, was op het einde van het verslagjaar nog niet gereed. Het verslag merkt ten aanzien van de te Ixjuwen woningen op dat, zelfs als men een algemeenö verarming in den tijd na den oorlog veronderstelt, toch moet worden uitgegaan van het standpunt dat de nieuwe woningen ruimte zullen moeten bieden voor de ontplooiing van het gezinsleven, dat de basis is van onze volkskracht.

Een ander onderzoek, dat in den loop van het verslagjaar tot uitvoering kwam, gold de voorschriften in uitbreidingsplannen overeenkomstig art. 12, tweede lid van het Woningbesluit ten aanzien van de grootte van de woningen, de hoogte, het aantal verdiepingen e.d. De bedoeling bestaat, als de bebouwingsvoorschriften onbevredigend blijken te zijn, de onjuiste of onnoodig bezwarende voorschriften op voorstel van den Inspecteur te doen herzien.

Ook zijn vragen aan de gemeentebesturen gesteld wat betreft de beschikbaarheid van bouwterrein. De antwoorden werden door de aan de inspecteurs toegevoegde hulpkrachten gecontroleerd.

Nog in een ander opzicht kan de voorbereiding van den woningbouw na den oorlog worden bevorderd, namelijk door de gemeentelijke diensten van bouw- en woningtoezicht op hooger peil te brengen. Een departementale circulaire van 14 Augustus 1941 terzake aan de provinciale besturen had hierop betrekking.

Aan de opgenomen verslagen van de Inspecteurs, elk voor zijn eigen ressort, ontkenen wij dat blijkbaar meermalen van de gelegenheid' dat de Inspectie de woningbouwplannen onder oogen kreeg, ter beoordeeling van de urgentie, gebruik is gemaakt om na te gaan of de diensten van bouwen woningtoezicht de bouwverordeningen wel op de juiste wijze handhaven. Hierdoor werd het tevens mogelijk vast te stellen in hoeverre de functionarissen van dezen tak van dienst voor hun taak berekend zi|n- I

Wat de bouwverordeningen betreft gaf een advies van het ftijksinstituut voor Drinkwatervoorziening en van een hoogleeraar te Delft over den invloed van vliegasch op de drinkwaterleidingen aanleiding tot het aanbevelen bij de gemeentebesturen door het provinciaal bestuur in Zuid-Holland en ook in andere provinciën van een bepaling in de bouwverordening, welke het gebruik van vliegasch en andere koolstofhoudende stoffen voor het ophoogen van bouwterreinen behoudens toestemming van het plaatselijk waterleidingbedrijf verbiedt.

De Inspecteur in Noord Holland gaf aan het provinciaal bestuur in overweging de transformatorstations en -kasten van het provinciaal electriciteitsbedrijf te doen uitvoeren volgens normaal-modellen, door een bevoegd architect onder goedkeuring van een adviescommissie te ontwerpen. De actie tot bet verbieden van bedsteden in Zeeland bad wederom de wijziging van de bouwverordeningen op dit punt in zes gemeenten ten gevolge.

Teil aanzien van de bouwvergunningen had de Inspectie in dit jaar, gelijk vermeld, meer bemoeienis dan vroeger, maar toch deed zich in dit toezicht een ernstige leemte gelden, doordat bijv. fabrieksbouw daaraan onttrokken bleef, wat met name bij de stichßing van grasdrogerijen tot moeilijkheden leidde. In vele gevallen werd voor dergelijke inrichtingen het advies van den ontwerper van het uitbreidingsplan niet eens gevraagd. ,

riet gebrek aan bouwmaterialen deed de beboette opkomen aan een voorloopige of tijdelijke bouwvergunning ten behoeve van onvolkomen verbouwingen, op grond van een erkenning van den opdrachtgever van de tekortkomingen, die dan later in orde kunnen worden gebracht.

In de afdeeling betreffende het bouw- en woningtoezicht geeft het verslag een uitvoerig overzicht over de ontwikkeling op dit gebied sedert 1921, toen de Woningwet de instelling van een dergelijk toezicht voor het eerst voorschreef. O.m. komen hier ter sprake de wetswijziging van 1931 (gemeenschappelijk toezicht met centrale gemeente), de moeilijkheid, die ontstond door het verband met gemeentewerken, waarvan de wet niet spreekt, de beslissing inzake Weesperkarspel (Kon. Besluit van 25 Mei 1935), het jongste rondschrijven terzake van het Departement, de regeling van het toezicht in Noord Brabant en die in verschillende deelen van Zeeland. Op het punt van de woning- en gezinstelling merkt het Jaarverslag op dat deze een momentopname is en dat de toestanden thans zeker anders zijn d.an op het tijdstip waarop de resultaten van een nu te houden telling tot publicatie zouden komen. Verder kan een telling, gebaseerd op een definitie, die altijd aanvechtbaar is, nooit een basis zijn voor een bouwprogram, aldus het Jaarverslag. De Commissie van Advies voor den Woningbouw, waarin dit punt op verzoek van den Algemeen Gemachtigde aan de orde was gesteld, heeft dan ook de voorkeur gegeven aan systematische