Buitenland

Engeland

Huurwoning of eigen woning

De Engelscbe Regeering geeft blijkbaar uiting aan een zekere voorkeur voor de huurwoning, althans in het eerste tijdvak van wederopbouw. De gemeentelijke woningbouw betreft praktisch alleen huurwoningen en particuliere bouwers kunnen gemakkelijker aan een vergunning komen als zij de woningen willen exploiteeren dan wanneer zij bouwen voor den verkoop, aldus The National House Builder orgaan van de Vereeniging van particuliere bouwers van December 1.1. De redactie geeft toe dat deze gedragslijn zin heeft zoo lang de prijzen nog niet gestabiliseerd zijn, maar er zijn aanwijzingen dat de Regeering ook op den langen duur den voorrang wil toekennen aan de huurwoning en daarin ziet de genoemde redactie bezwaar. Zij wijst op de sterke voorkeur van het publiek voor de eigen woning en beroept zich op een kleine enquête onder mannen en vrouwen, die in militairen dienst waren, waarvan de uitkomst was dat verreweg de meesten de voorkeur gaven aan een eigen huis, reeds als de economische en sociale omstandigheden] gelijk waren aan die in 1938, en in nog sterkere mate als er zekerheid zou zijn van een regelmatig inkomen, voldoende om in de levensbehoeften te voorzien. Het zou niet democratisch zijn deze voorkeur van de bevolking te negeeren. Het wonen in een eigen huis zou verder tot grooter zorgvuldigheid bij de bewoners leiden. Tot zoover het aangehaalde artikel.

Wij vermelden deze kwestie, omdat ze ook voor Nederland, gezien de herlevende bedrijvigheid van de bouwspaarkassen, actueele beteekenis heeft. Bij het bepalen van het standpunt der overheid tegenover deze organisaties is de waardeering van het eigen huis, met name voor den arbeider, een factor, die gewicht in de schaal legt. Het boven samengevatte betoog moge tot waarschuwing strekken om voorzichtig te zijn met enquêtes in dit opzicht. Deze kunnen alleen waarde hebben, als ze zeer concreet zijn gesteld. En platonische voorkeur voor het eigen huis als zoodanig beteekent niets. Het zou een averechtsche democratie zijn, die voor dergelijke wenschen uit den weg ging. Men zal scherp moeten vragen of de ge-enquêteerde aan een eigen huis tegen een jaarlijksch kostenbedrag van zooveel al dan niet de voorkeur zou geven boven een overeenkomstige huurwoning, en ook dan zal de overheid zich de vrijheid moeten voorbehouden om als het noodig is, wijzer te zijn dan de bewoners, die mogelijk hun eigen perspectieven onvoldoende kunnen beoordeelen. H. v.d. W.

W oonstandaard

Hetzelfde blad wijst! op een ministerieele circulaire van 15 November, die nog niet in ons bezit kwam, waarbij voor het normale woningtype met drie slaapkamers een vloeroppervlak van 900 tot 950 vierkante voet als normaal wordt aangemerkt, wat overeenkomt met de eischen van het z.g. Dudley-rapport (zie het artikel in ons Augustus-September nummer van den vorigen jaargang). Blijkbaar gaat de tegenwoordige Regeering niet mee met de bezuinigingstendens, die in enkele opzichten tot uiting kwam in het officieele Housing Manual van haar voorgangster. Wij hopen op deze belangrijke kwestie binnenkort uitvoeriger terug te kunnen komen.

Zwitserland

Woningbouw in Zürich

Volgens berichten in het Zwitsersche tijdschrift Das Wohnen heeft de woningnood in een aantal Zwitsersche steden en grootere dorpen een ontstellenden omvang aangenomen. Er is echter ook krachtig aangebouwd. Een artikel in het genoemde blad (no. 2 van 1945) geeft bizonderheden over Zürich.

Evenals na den vorigen oorlog is het particulier initiatief voor het risico van de van maand tot maand stijgende bouwkosten uit den weg gegaan, terwijl de vereenigingsbouw slechts op gang kon worden geholpen doordat de stad met financieele hulp van kanton en bond de extra-bouwkosten (ongeveer 50% boven de vroegere) vrijwel volledig voor haar rekening nam. Sinds 1910 gold ter plaatse een regeling voor den financieelen bijstand aan woningbouwvereenigingen.

Na de herziening van 1924 was de verhouding aldus, dat de eerste hypotheek tot 60% door de kantonale bank wordt gefourneerd, terwijl de stad de tweede hypotheek tot 94% voor haar verantwoording neemt. De rest moest de corporatie zelf bijdragen. Van de aandeelen neemt de stad echter nog 10% over, zoodat tenslotte slechts 5,4% door de corporaties zelf moet worden opgebracht. Op dezen voet werden van 1910 tot 1935 ter plaatse bijna 12.000 woningen tot stand gebracht. In laatstgenoemd jaar kwam er stilstand. De woningbehoefte was in hoofdzaak bevredigd. Het particulier bouwbedrijf nam sterk toe. Maar in 1942 is de vereenigingsbouw weer hervat, waarbij de financieele regeling van 1924 wederom is toegepast, aangevuld met een regeling, krachtens welke bond, kanton en stad elk een subsidie van 10% verleenen (de stad geeft voor eengezinshuizen zelfs 15%). In 1943 kwamen zoodoende 433 nieuwe vereenigingswoningen tot stand, op een totaal van 1578 nieuwe woningen. Bij de volgende bouwplannen stijgt het aandeel van de vereenigingswoning. Op 1 April 1944 waren 2497 nieuwe vereenigingswoningen gebouwd. Het totale cijfer der gemeente- en vereenigingswoningen bedroeg toen 15.705, d.i, ruim 15% van den woningvoorraad.

Overzicht van tijdschriften

Nederland

Bouw, No. 2, 12 Januari 1946

Verwoeste gebieden en bouwvakarbeiders. Redactioneel hoofdartikel, dat erop aandringt dat de bouwvakarbeiders, waar noodig, een tijdelijk offer brengen aan huiselijke gezelligheid, door vrijwillig werk in de zwaarst getroffen gebieden.

Exploitatie van noodwoningen tijdens en na den vorigen oorlog, door J. L. Flipse. De geschiedenis van den bouw van noodwoningen te Amsterdam tijdens en na den vorigen oorlog, wordt gereleveerd. De bezwaren tegen het complex bij Obelt worden weergegeven: gehoorigheid, brandgevaar, temperatuur-wisselingen, vocht, ongedierte, duur onderhoud. Ze zijn slechts ten deele steekhoudend. Naar mate er meer ruimte op de woningmarkt kwam, daalde het peil dei< bewoners. Een woningopzichteres was geregeld belast met het toezicht. Daarnaast zijn semipermanente woningen gebouwd. De levensduur daarvan is later verlengd, door vervanging van onderdeelen, tot 1954. Op grond van de ervaringen met deze woningen is aanvankelijk doorgegaan met semi-permanenten bouw, met name in het Tuindorp Öostzaan. Schr. concludeert dat bouw van noodwoningen slechts gewettigd is als de snelheid voor alles moet gaan, dat de bestemming van het terrein de zekerheid dient te bieden dat de woningen binnenkort zullen moeten verdwijnen, dat kleine gezinnen en gezinnen, die de woningen behoorlijk zullen bewonen, de voorkeur moeten hebben, dat een woningopzichteres hier een taak heeft en dat waar de tijdfactor minder klemt en daarnaast de materiaalbesparing een rol speelt, de semie-permanente woning, later om te zetten in een permanente, in aanmerking komt. Met afbb. Noodwoningen in Nederland, door Ir. A. H. van Rood. Beschrijving van de voorgeschiedenis van den bouw van noodwoningen, met afbb.

■, No. 3, 19 Januari 1946

Proefnemingen met nieuwe bouwsystemen, door Dr. Ir. J. P. Mazure. Waarschijnlijk zal pas in 1948 het cijfer van 70.000 woningen bij de woningproductie bereikt kunnen worden, dat ten minste 10 jaar lang gehandhaafd moet blijven. Ten minste] 10.000, waarschijnlijk 20.000, van deze woningen zullen volgens andere dan de traditioneele bouwwijze tot stand gebracht moeten worden. In de jaren 1946 en 1947 zullen ter voorbereiding daarvan proefnemingen noodig zijn met allerlei bouwsystemen. Alle proefnemingen zullen gecoördineerd worden door de Stichting Ratiobouw. Het is de bedoeling dat van de 10.000 in 1946 te bouwen woningen stellig een 500-tal aan de proeven kan worden toegewezen.

No. 4, 26 Januari 1946

Het bouwen in economisch-statistischen zin, door Ir. J. J. van der Wal. Gewezen wordt op het belang van meer statistische gegevens inzake het bouwbedrijf. De verzameling hiervan is opgedragen aan het Bureau Documentatie Bouwwezen. Éenige] cijfers worden gegeven.

Eenige woningbouwprogramma’s op basis van verschillende verzorgingsniveaux, door A. L. G. M. Rombouts en Ir. A. O Schuil. Schrijvers geven een overzicht van den omvang dien herstel- en bouwprogramma per bouwbureau moeten aannemen om een verzorgingsniveau van 70 tot 85% te bereiken Met het verzorgingsniveau bedoelen zij de verhouding tot het aantal op 1 Januari, 1940 beschikbare woningen. Zij verzuimen niet op de tekortkomingen van het begrip verzorgingsniveau in dit verband te wijzen. Het vooronderstelt een volkomen mobiliteit van den arbeid. Het niveau van verzorging in 1940 was zeer ongelijk. De toepassing zal vele bouwvakarbeiders doen samenstroomen waar weinig huisvesting is. Schrijvers gaan ook de materiaalbehoefte en den arbeidstijd na, die aan verschillende verzorgingsniveaux beantwoordt en concludeeren dat het in de Troonrede geopende vooruitzicht op den bouw van 10.000 woningen in 1946 aan twijfel onderhevig is.

BouwbedrijJ en Openbare Werken, No. 1, 10 Januari 1946 Bouwprogramma en woningarchitectuur, door Dr. Ir. H. G. van Beusekom. Beschouwing over de wijze van werken bij het urgentie-programma en bij het verdere bouwprogramma. Een en ander opent de gelegenheid om te zorgen dat alle bouwplannen in handen van bevoegde architecten komen.

De Rotterdamsche wederopbouw. Kritieken en beschouwingen, door H. J. de Haas. Vervolg van de tot in bizonderheden afdalende polemiek over de indertijd in ons Tijdschrift beschreven opvoering van het woningtype in Rotterdam. Slot volgt.

No. 2, 24 Januari 1946

Het modern bedrijfsbeheer in het woningbouwbedrijf, door Ir. F. J. Hulshoff Pol. Vervolg. Met afbb. Rantsoeneering van den woningaanbouw, door N. G. J. Huigen. Schr. betoogt, dat het overweging waard is de eerste jaren van uitvoering van het woningbouwprogramma bewust minder te bouwen dan zou kunnen, ten einde de heftige inzinking na eenigen tijd en de later te verwachten herhaling van de hausse in de bouwbedrijvigheid te temperen. Overgangswoningen, door Ir. Jan Fiets. Schr. geeft in overweging noodwoningen te bouwen op den onderbouw van later te stichten definitieve woningen. Fundeering, trasraam, betonnen begane-grondvloer, leidingen en afvoer kunnen dan onveranderd gebruikt worden. Een moeilijkheid is