Instituto de Planeacion Economica Cubana, Proyecto de Bases Para un Plan de la Economia Cubana, 1948, 20 blz.

Colete, Honorato, Un Caso Concreto de Rehabilitación Urbana en La Hahana Intrairuros, 1948, 18 blz. en afb.

Inclan, P. M., Publicationes de la Catadra „M”, 1948, 79 blz.

Wetten, Kon. Besluiten, enz.

Ontwerp-Huurwet

’s Gravenhage, 10' Maart 1950

Ingevolge art. 4 van de bij de Tweede Kamer van de Staten-Generaal ingediende ontwerp-huurwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor categorieën van gebouwde onroerende goederen, welke naar het oordeel van dd Kroon om bijzondere redenen een afwijkende regeling behoeven, andere huurprijzen worden vastgesteld dan die, welke voortvloeien uit het bepaalde in artikel 3 van vorengenoemde ontwerphuurwet.

Tot de categorieën gebouwde onroerende goederen welke, naar verwachting, in verband hiermede afzonderlijk bezien zullen worden, worden gerekend:

1. alle in de periode 27 Dec. 1940—31 Dec. 1945 tot stand gekomen woningen, gebouwd met steun ingevolge de Woningwet;

2. de na 1945 herbouwde door oorlogsgeweld verwoeste Woningwetwoningen, waarvan de huren zijn vastgesteld op de oude huurprijs verhoogd met 10%: i j u 3. de woningen, gebouwd door particulieren met steun ingevolge de Hypotheekregelingen 1940 en 1941 en naar analogie van deze regelingen.

4. de na de bevrijding gebouwde, noodwoningen, waarop van toepassing is het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 28 Juni 1947, no. 24. Aangezien voor de vaststelling van de huurprijs van vorengenoemde woningen dikwijls zeer verschillende maatstaven zijn aangelegd, moge ik LI verzoeken mij uiterlijk binnen een maand na dagtekening van dit schrijven een gemotiveerd voorstel te doen toekomen betreffende het percenjtage van de verhoging, dat voor deze woningen, voorzover zij in Uw 'gemeente zijn gebouwd, zal moeten worden vastgesteld. Dit percentage dient zodanig bepaald te worden, dat de huurprijzen voor deze woningen op hetzelfde peil komen te liggen als de huren van de vóór 27 December 1940 gebouwde woningen na verhoging met het in de ontwerp-huurwet genoemde percentage van 15.

Tn Uw opgave dient per complex te wdden opgegeven: | a. datum en no. van de beschikking, waarbij steun uit ’s Rijks kas is verleend; |

b. de straat- en huisnumraeraanduiding met daarachter vermeld de huurbedragen, welke thans worden geïnd, alsmede het percentage, waarmede deze huren naar de mening van Uw College dienen te worden verhoogd.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, voor deze,

De Directeur-Ceneraal,

(w.g.) Z. Y. V. d. Meer

Aan de Gemeentebesturen

Verminderde bijdragen Woningwetbouw 1950

's Gravenhage, 29 Maart 3950

De financiële verplichtingen, welke voor het Rijk voortvloeien uit de woningbouw vervullen mij met toenemende zorg. Terwijl in de eerste jaren na de bevrijding alle aandacht gericht moest worden op de materiaalvoorziening en de beschikbaarheid van een voldoende aantal vakbekwame arbeiders, is het thans de financiële zijde van de woningbouw, die de meeste moeilijkheden veroorzaakt. De bedragen, die gemoeid zijn met de financiering van de z.g. onrendabele top der woningen en die van jaar tot jaar cumulatief toenemen, zijn van dien aard, dat het uitgesloten moet worden geacht, dat de Staatsbegroting ook voor de komende jaren hiermede belast kan worden. Indien niet, op welke wijze dan ook, bereikt wordt, dat het jaarlijks voor de woningbouw nieuw uit te trekken bedrag, een dalende tendens gaat vertonen, zie ik de toekomst voor de woningbouw donker in. Het uitblijven van deze daling zou betekenen, dat een drastische verlaging van het totale contingent nieuw te bouwen woningen, noodzakelijk zou worden.

Ook uit een oogpunt van besteding van bouwvolumen acht ik een verlaging van de bouwkosten zeer gewenst. Een verlagingl van de kosten van de woningbouw betekent, dat voor een bepaald op het bouwen uitgetrokken geldvolumen meer woningen gebouwd kunnen worden. Een verlaging der bouwkosten met ƒ 1.000.^ per woning beert tengevolge dat per jaar ongeveer 4000 woningen meer zouden kunnen worden gerealiseerd pen gelijkblijvend geldyolume. _

Bovenstaande ~ov”erwégingeiT hebben mij ervan overtuigd, dat het zaak is, de verschillende initiatieven die zich hier en daar voordeden voor ■woningbouw tegen lagere prijzen dan de normaal geldende, een kans te geven. Ik heb gemeend, dit het best te kunnen doen door voor gemeenten die plannen indienen, die gefinancierd worden op basis van de „Beschiku king verminderde bijdragen \Voningwetbouw 1950 en die ook overigiH

aan de vereisten voldoen, de mogelijkheid te openen deze plannen te realiseren buiten het normale aan de betrokken gemeenten toegewezen woningcontingent om.

Teneinde het bouwplan niet te overtrekken en teneinde plaatselijk en gewestelijk de arbeidsmarkt niet te overspannen, was het nodig voor deze woningbouw buiten het normale volumen om, een zekere limiet te stellen. Voor het gehele land heh ik deze voorlopig gesteld op 6 a 7000 woningen. Voor de provincies zou ik deze limiet willen stellen op een aantal woningen van ongeveer 20% van het voor 1950 toegewezen contingent. Ik wil er nadrukkelijk op wijzen, dat hier geen sprake is van een aanvullende woningverdeling, welke de normale woningverdeling zou doorkruisen. Ook beschouw ik deze gang van zaken als een zeer gewenste overgang naar grotere vrijheid voor de gemeentebesturen bij de realisatie van hun woningbouw.

Ik meen, dat het niet nodig is, aan te tonen, dat een verdeling van dit extra-contingent over de verschillende gemeenten in strijd zou zijn met de opzet die ik boven uiteenzette; de stimulans, die voor deze regeling noodzakelijk is, zou dan volkomen ontbreken. Ook zou een ver doorgevoerde verdeling over de gemeenten tot te kleine porties leiden, waardoor kostenverlaging door het bouwen van complexen van omvang verloren zou gaan.

. Het bovenstaande wil echter niet zeggen, dat. ik bereid zou zijn elk plan, dat uit bouwtechnisch- en volkshuisvestingsoogpunt acceptabel is en dat binnen de limiet valt, ook te accepteren. Wanneer b.v. een gemeente een plan zou indienen van een dergelijke omvang, dat voorzien kan worden, dat een deel der woningen na verloop van enige jaren onverhuurbaar zal zijn, ben ik niet bereid het Rijk hierin financieel te laten deelnemen.

Hoewel een verdeling van deze woningen over de gemeenten, zoals ik hoven .aantoonde, niet uitvoerbaar is, acht ik een zekere regulering van de toewijzingen die de woningen zoveel mogelijk brengt op plaatsen waar de bouw economisch en ook sociaal verantwoord is, zeer gewenst. Ik zou hierbij opnieuw de aandacht willen vestigen op de zo noodzakelijke bevordering van de industrialisatie. Ik meen, dat gebieden en gemeenten, die daarvoor in aanmerking komen, bepaald voorrang moeten hebben. Het is mij gebleken, dat sommige Colleges van Gedeputeerde Staten op dit gebied reeds een verheugende activiteit hebben ontwikkeld. Ik noem hier in het bijzonder de maatregel, die één der Colleges heeft getroffen, en die mij alleszins navolgenswaardig voorkomt, n.l. het aangewn van een globale streeksgewijze verdeling der woningen. Wanneer de Colleges van Gedeputeerde Staten voor de verschillende provincies een dergelijke streeksgewijze globale verdeling opmaken, eventueel bepaalde gemeenten zouden willen aangeven, die naar hun mening voor een aantal van deze woningen in aanmerking komen, ben ik gaarne bereid hiermede volledig rekening te houden bij het goedkeuren van plannen voor bouw met verminderde bijdragen. Ik moet hierbij alleen aantekenen, dat de thans reeds bij mij ingediende plannen, voorzover deze voor goedkeuring en financiering in aanmerking komen, doorgang moeten vinden. Gaarne zal ik vernemen, of Uw College bereid is, in de boven aangegeven zin mede te werken aan de toewijzing van woningen, welke gebouwd worden met verminderde Rijksbijdrage.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, (w.g.) In ’t Veld

Aan de Colleges van Gedeputeerde Staten

Inhoud

Dr Ir P. Verhagen Lzn. f, door Drs H. van der Weijde 49

Officiële mededelingen

Rijksdienst voor het Nationale Plan

Stedebouw en Volkshuisvesting in Bergen op Zoom na de tweede wereldoorlog, door Ir H, Witte . . . • 50

Binnenland

Overzicht van tijdschriften

Boekbespreking

Nieuwe aanwinsten van de bibliotheek . . . • 67

Wetten, Kon, Besluiten, enz. 68

Abonnementsprijs f Losse niunmers f 1,50.

De leden van het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw (lidmaatschap voor physieke leden ƒ 10,. ) en de leden van de Nationale Woningraad ontvangen het blad kosteloos.