NAAR EEN LAGER WOONPEIL VOOR FRIESLAND ?

Wie verre reizen doet, kan veel verhalen, zegt de volksmond. Nu is een tocht van Den Haag naar Friesland niet bepaald een verre reis, maar toch valt er wel een verhaal over te vertellen. Want het begint er naar uit te zien, dat we ook in de woningbouw een „Friese kwestie” krijgen.

hebben namelijk onlangs onder de deskundige leiding van de hoofdingenieur-directeur van de volkshuisvesting in Leeuwarden, ir. S. Visser, een bezoek gebracht aan de bouwplaats van een der ~goedkope woningbouwplannen , waarmee Friesland, althans volgens de dagbladpers, de laatste maanden overstroomd schijnt te raken. En toen hoorden we de verbazingwekkende uitlating, dat men in Friesland vindt, dat de voorschriften en wenken van Den Haag, die het minimum woonpeil van onze huidige volkshuisvesting aangeven, wel een beetje lager kunnen. Dat zou heus in het belang van de woningbouw zijn, zo hoordem we verklaren, want dan worden ook de bouwkosten lager!

Na het aanhoren van deze onverbiddelijke logica hebben we even rustig moeten nadenken, ook al om onze verrassing voor de openbarende eenvoud in de redenering te verbergen. We dachten zo: lagere eisen geeft lagere bouwkosten: nog lagere eisen nog minder bouwkosten. Maar toen we bij: helemaal geen eisen kwamen, ging het sommetje plotseling niet op en toen kwam ook de twijfel, de splijtzwam van alle zekerheid, bij ons op over de juistheid van het uitgangspunt.

Ook bij lager woonpeil nog vooruitgang.

De heer Visser vertelde ons, dat verschillende autoriteiten in Friesland inderdaad van mening zijn, dat het wel wat minder kan. Fn daarbij wordt dan niet gedoeld op de vereenvoudiging en gelijktrekking van de technische voorschriften, waarvoor minister In ’t Veld vele malen de noodzaak heeft aangevoerd, maar men heeft wel degelijk het oog op het woongerief, op de bewoningseisen, kortom: op het woonpeil. De redenering is aldus: In Friesland zijn nog zeer vele krotten en één- en tweekamerwoningen, die de naam woning niet meer verdienen. Voor de bewoners van dergelijke behuizingen is de overgang naar de huidige volkswoningbouw eigenlijk een te grote sprong. Voor de mensen, die in zulke ~woningen zijn opgegroeid, die in een dergelijke omgeving gewend zijn hun gezinsleven te leiden (of moet het ~lijden” zijn?), is de verplaatsing naar een woning, die volgens de tegenwoordige begrippen van menselijkheid en wenselijkheid zijn gebouwd, zulk een ongekende weelde, dat het eigenlijk wel een beetje minder zou kunnen ook. Juist nu we zo te kampen hebben met moeilijkheden om aan geld te komen voor de woningbouw. Als we dus onze eisen lager stellen hetgeen gevoegelijk kan, zie hiervoor dan kunnen we met hetzelfde geld meer bouwen.

Gevaarlijke gedachtengang

Nu, ronduit: wij vinden deze gedachtengang hoogst bedenkelijk. Fn wij vinden haar temeer bedenkelijk, omdat we met onze eigen ogen hebben kunnen aanschouwen hoe weinig hoog de minimum-voorschriften en wenken van het rijk eigenlijk grijpen.

Het woninkje, dat de aannemer Offringa in Oosterwolde heeft gebouwd en waarvan hij er nog vele tientallen gaat bouwen voldoet volgens de deskundigen precies aan alle rijksvoorschriften. Het is rond 200 kubieke meter groot, telt drie slaapkamers (met vijf slaapplaatsen) en krijgt dus ƒ 3500, premie (particuliere bouw). De bouwkosten liggen tegen de ƒ 7800.^ (zonder grond), hetgeen omgerekend per kubieke meter beslist niet goedkoper is dan tal van ruimere woningwetwoningen, die op het ogenblik tot stand worden gebracht onder min of meer gelijke omstandigheden.

Wij moeten onmiddellijk toegeven, dat er op ongelooflijk geraffineerde wijze met de beschikbare ruimte is omgesprongen. Er wordt in de plattegrond werkelijk geen centimeter vloeroppervlak bij wijze van spreken ongebruikt gelaten. Behalve de drie slaapkamers (waarvan twee met ’n schuin dak) en de doucheruimte boven, bevinden zich beneden de woonkamer (16 m 2), de keuken, de wc. en de bijkeuken met kolenbergplaats en kelderkast. Als men het blokje van twee woningen ziet, denkt men met één ruime woning te doen te hebben. Inderdaad kunnen er onder dit dak twee gezinnen van vijf personen elk gehuisvest worden. Maar daarmee is dan ook precies alles gezegd. Er is nauwelijks enige uitwijkmogelijkheid voor een redelijke ontplooiing van de gezinsactiviteit. Zulks is in elk geval helemaal onmogelijk als er meer personen in deze woning gehuisvest moeten worden.

Een stap terug

Wij twijfelen er niet aan, er zullen in deze woningen wel gezinnen van een grotere samenstelling worden ondergebracht, Maar in gemoede, is het daarom maatschappelijk verantwoord? Moeten daarop dan maar de voorschriften ingesteld worden en moet de financieringsregeling er officieel mee rekening houden? Wij zouden een dergelijke ontwikkeling, een dergelijke stap terug, ten sterkste bestrijden. Wij menen, dat Friesland er verkeerd aan zou doen de kans op een werkelijke verbetering van de volkshuisvesting op deze wijze te verknoeien. Wij begrijpen ook niet, hoe men het waagt met een beroep op de aanwezige krotten en kleine behuizingen, deze mogelijkheid te overwegen. Friesland zou dan ten eeuwigen dage in zijn woningpeil achterblijven bij grote delen van de rest van het land. Fn dat wil men toch juist niet?

R. ld.

DE ZAKELIJKHEID EN DE RISICOVERREKENING

In de laatste tijd hebben enige malen te maken gehad met de problemen, die zich voordoen bij de z.g. risico-verrekening. Fr bestaat alle aanleiding toe om binnenkort in ons orgaan de vraag eens aan de orde te stellen of deze risico-verrekening van lieverlee beter niet gemist kan worden, of de wijze waarop de verrekening thans nog plaats vindt geheel juist moet worden geacht en of de gevolgen voor de woning-exploitatie, die de risico-verrekening heeft, wel kunnen worden gedragen. Voor bet ogenblik willen wij volstaan met de vermelding van enige ervaringen, die ons de indruk hebben gegeven, dat niet altijd bij het overwegen van de aanspraken op risicoverrekening de nodige zakelijkheid wordt betracht.

Blijkbaar zijn er op het ogenblik nog verscheidene afrekeningen aan de orde, die betrekking hebben op werken, welke in en omstreeks 1950 in uitvoering zijn genomen. Het gaat in deze gevallen dus niet om de vaststelling van de z.g. correctie-factor, maar om een verrekening aan de hand van zeer gespecificeerde gegevens aangaande wijzigingen in lonen en prijzen die, tijdens de opvoering van het bouwwerk zijn opgetreden. Men herinnert zich, dat in de hierboven bedoelde tijd voor werken van minder dan f. 300.000,- de z.g. beperkte risico-regeling van toepassing werd verklaard. Deze beperkte regeling ging er van uit, dat alleen de wijzigingen in de hoogte van lonen en sociale lasten verrekenbaar zouden zijn. De risico’s voortvloeiende uit veranderingen in prijzen van materialen werden in die regeling uitdrukkelijk voor rekening van de aannemer gelaten. Uiteraard dienden de aannemers voor hun inschrijvingen op werken, waarop deze beperkte risico-regeling van toepassing was, hiermede terdege rekening te houden.