WERKLOOSHEIDSWET

Het Secretariaat van de Nationale Woningraad ontvangt vete vragen over de Wachtgeld- en Werkloosheidsverzekering. Het vond een bevriende deskundige relatie bereid een uitvoerige uiteenzetting over deze zaak te schrijven. Deze uiteenzetting volgt hieronder.

De Werkloosheidswet, die van 9 September 1949 dateert, zal op 1 Juli 1952 in werking treden. Dit betekent, dat van die datum af alle werknemers, die onder de wet vallen, verzekerd zijn tegen geldelijke gevolgen van onvrijwillige werkloosheid. Reeds voor 1940 zijn diverse pogingen in het werk gesteld om tot een wettelijke verzekering tegen geldelijke gevolgen van onvrijwillige werkloosheid te 'komen. De desbetreffende wetsontwerpen hebben het echter in verband met de tijdsomstandigheden niet tot een verdere behandeling kunnen brengen. Voor de oorlog was in de werkloosheidsverzekering ten dele voorzien door de uit het initiatief der vakorganisaties voortgekomen regelingen, welke van Rijks- en Gemeentewege gesubsidieerd werden. Deze vorm van werkloosheidsverzekering, welke slechts een deel der werkenden bestreek, is echter onder de bezetting opgeheven, zodat na de oorlog geen regelingen op dit gebied bestonden, behoudens de in sommige bedrijfstakken bestaande wachtgeldfondsen.

Naast de ongevallenverzekering, de ziekteverzékering, de invaliditeits- en ouderdomsverzekering, de kinderbijslagverzekering en de regeling van het ziekenfondsenbesluit vormt de verplichte wachtgeld- en werkloosheidsverzekering, als het ware het sluitstuk van onze sociale verzekering.

In de Werkloosheidswet is ervan uitgegaan, dat de verzekering uitgevoerd zal worden door het bedrijfsleven zelf. Hierbij is vooropgezet, dat voor een bepaald onderdeel van het bedrijfs- en beroepsleven slechts één bedrijfsvereniging zal optreden. Het gehele Nederlandse bedrijfs- en beroepsleven is na overleg met het georganiseerde bedrijfsleven bij de z.g. indelingsbeschikking van het Ministerie van Sociale Zaken d.d. 31 December 1949 ingedeeld in 26 onderdelen, waarbij onder no. 3 genoemd wordt de Bouwnijverheid, omvattende o.a. de burgerlijke en utiliteitsbouw (hierbij inbegrepen woningbouwverenigingen en -stichtingen), het schildersbedrijf, het stukadoorsbedrij f en andere bouwambachten.

Voor de uitvoering van de Wer’kloosheidswet is voor zover de bouwnijverheid betreft opgericht de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid, gevestigd 2BB te Amsterdam en het is bij deze bedrijfsverenigingen, dat de bouwverenigingen en -stichtingen van rechtswege aangesloten zijii. Het is uiteraard noodzakelijk, dat deze bedrijfsvereniging zorg draagt zo snel mogelijk haar ledenbestand vast te stellen. Daartoe is aan de woningbouwverenigingen en -stichtingen, waarvan de adressen bij deze bedrijfsvereniging bekend zijn, een aanmeldingsformulier toegezonden met het verzoek dit formulier binnen 14 dagen volledig ingevuld en ondertekend terug te zenden. Indien een woningbouwvereniging verzekeringsplichtig personeel in dienst heeft en niet door genoemde bedrijfsvereniging is aangeschreven, rust op deze vereniging de verplichting een aanmeldingsformulier aan te vragen.

De kring van verzekerden is, afgezien van de loongrens, die hier ƒ 6000, inplaats van ƒ 4925,' bedraagt, in hoofdzaak gelijk aan die van de Ziektewet.

Buiten de kring van de verzekerden vallen o.a

a. zij, die ambtenaar zijn in de zin van artikel 1 der Ambtenarenwet 1929;

b. personen, uitsluitend of in hoofdzaak belast met het verrichten van huiselijke of persoonlijke diensten in de huishouding van natuurlijke personen?

c. personen met een overeengekomen vast loon in geld bij één of meer werkgevers van meer dan ƒ 6000, per jaar.

Indien men echter een wisselend loon geniet, valt men ondanks het feit, dat het totale jaarloon meer dan ƒ 6000,^ kan wèl binnen de kring van de verzekerden;

d. zij, die alleen in buitengewone gevallen gedurende korte tijd in loondienst arbeiden:

e. zij, die in loondienst werkzaamheden verrichten, die voor hen van bijkomstige aard zijn;

f. personen van 65 jaar en ouder.

De uitkeringen krachtens de werkloosheidswet worden onderscheiden in wachtgelduitkering en werkloosheidsuitkering. Aanspraak op wachtgeld ontstaat in de regel eerst, indien de werknemer in de 12 maanden, die aan het intreden van zijn werkloosheid onmiddellijk voorafgegaan, tenminste L 56 dagen als werknemer heeft gewerkt in dienst van één of meer werkgevers, die lid zijn van de bedrijfsvereniging, waarbij zijn laatste werkgever is aangesloten. De werknemer dient dus tenminste 156 dagen in dezelfde bedrijfstak te hebben gewerkt. Aanspraak op uitkering krachtens de werkloosheidsverzekering kan ontstaan, nadat een werknemer in de periode van 12 maanden aan het intreden van zijn werkloosheid onmiddellijk voorafgaande, tenminste 78 dagen als werknemer in de zin van de wet heeft gewerkt. In dit geval geldt dus niet de eis, dat de arbeid in een bepaald onderdeel van het bedrijfsleven is verricht. Arbeid in alle onderdelen van het bedrijfsleven kan hier worden medegeteld.

In de regel wordt over de eerste 48 dagen van werkloosheid uitkering verstrekt krachtens de wachtgeldverzekering. Duurt de werkloosheid voort, dan wordt over de volgende 78 dagen uitgekeerd ingevolge de werkloosheidsverzekering. De uitkering wordt in het eerste uitkeringsjaar in het algemeen verstrekt over 126 dagen.

De uitkering bedraagt voor de wachtgeldverzekering tenminste en voor de wer'kloosheidsverzekering steeds:

80 % voor de gehuwde mannen, gehuwde vrouwelijke kostwinsters en ongehuwde mannelijke of vrouwelijke kostwinners; 70% voor ongehuwden, niet kostwinners, van 18 jaar en ouder, die niet bij hun ouders inwonen en

60 % voor de overige werknemers

van het wettelijk dagloon (maximum ƒ 16. ).

De kosten van de wachtgeldverzekering, die voor rekening van de bedrijfsvereniging komen; worden gedragen door de werkgevers en de werknemers samen en wel door ieder van hen voor de helft. De premie is door het bestuur van de bedrijfsvereniging vastgesteld op 4,6 % van het loon. Verder zijn de werkgevers- en werknemersorganisaties overeengekomen, dat de premie voor het Vorstrisicofonds niet hoger zal zijn dan 4 % van het loon.

De aan de werkloosheidsverzekering verbonden die voor rekening van het Algemeen Werkloosheidsfonds komen, worden gedragen door de werkgevers, de werknemers en het Rijk in dier voege, dat door de werkgevers en de werknemers elk 1/4 deel en door het Rijk de helft wordt betaald. Deze premie zal bedragen 2,8 % van het verzekeringsplichtig loon. De inning van alle premiën geschiedt door de bedrijfsvereniging. Het door de verschuldigde aandeel in de kosten wordt door de werkgevers aan de bedrijfsvereniging betaald. De werkgevers houden dit aandeel bij de uitbetaling van het loon van de werknemers af. Voor de vaststelling van de premie is evenals voor de uitkering een maximum dagloon vastgesteld van ƒ 16.^—, zodat per werknemer per jaar hoogstens ƒ 5008.^ (313 X ƒ 16.^—) loon behoeft te worden verantwoord.

Verwacht mag worden, dat de Bedrijfsvereniging voor het Bouwbedrijf tijdig vóór 1 Juli a.s. de nodige richtlijnen aan hare leden, dus ook aan de aangesloten bouwverenigingen, zal toezenden om een verantwoorde uitvoering der verzekering te bevorderen.