als voor wat het renteverlies aangaat, dat verscheidene gemeenten moeten boeken als zij de tevoren verkregen kapitalen niet tijdig aan woningwetbouw kunnen besteden.

Natuurlijk, er is nu nog volop gelegenheid om het niet zover te laten komen. Gaarne willen wij bij voorbaat aannemen, dat Minister Witte geheel eigener beweging tot het ombuigen van de koers heeft besloten als straks mocht blijken, dat hij de theorie theorie laat. Wij pleiten met kracht voor een goedkeuringsbeleid zonder spanningen; voor een goedkeuringsbeleid, dat de werkelijke behoefte tot maatstaf neemt, dat derhalve aan ~practische oplossingen” de voorkeur zal geven, zoals de Minister trouwens heeft beloofd. W. S.

De ideale Woningbouwcorporatie (II)

Bestaat de mogelijkheid de band tussen leden en vereniging te verstevigen?

De in brede kring heersende opvatting, dat van de verschillende rechtsvormen waaronder een corporatie kan optreden de Woningwet noemt verenigingen, vennootschappen en stichtingen de vereniging voortgekomen uit de kring van belanghebbenden, de meest ideale is, wordt, zoals bekend o.m. gegrond op de overwegingen dat in verenigingen, met haar democratische inslag, invloed en zeggenschap van de ledenbewoners mogelijk is, de verantwoordelijkheid t.a.v. de bewoning wordt bevorderd en de gedachte aan de collectieve bezitsvorm het best wordt weerspiegeld.

Het feit dat van de 1036 toegelaten lichamen er 751 als vereniging, werkzaam in het belang van de verbetering der volkshuisvesting optreden, i) of juister gezegd, aanvankelijk als verenigingen in de zin van de wet van 1855 zijn opgericht, zou van een bevredigende situatie kunnen getuigen ware het niet dat zich een omstandigheid voordoet, welke veelal aan die ideale corporatievorm zijn waarde ontneemt. Met deze omstandigheid doelen wij op het ontbreken van permanente belangstelling van de leden-bewoners voor het doen en laten hunner vereniging; een belangstelling die niet mag eindigen op het tijdstip dat in eigen behoefte is voorzien. Dit is naar onze mening de grondoorzaak van het bij herhaling gesignaleerde feit dat de interne sterkte van de woningbouwverenigingen tot bezorgdheid aanleiding geeft. De interne sterkte ener vereniging is afhankelijk van de voortdurende interesse der leden. Zonder daadwerkèlijke belangstelling komt de leiding, het bestuur, in een wankele positie. Aftreding, overlijden of vertrek naar elders van een of meer bekwame bestuurders ontneemt, figuurlijk uitgedrukt, het gebouw der vereniging zijn sterkste pijlers. Nog enige tijd kan het standhouden, totdat de overblijvenden het door te zware belasting begeven. Het voortbestaan ener vereniging hangt heden ten dage in veel te grote mate af van het enthousiasme van één of enkele bestuurders, die bij ontstentenis van plaatsvervangers veel te lang, soms tegen eigen zin, in functie moeten blijven. Dit kan worden geconstateerd uit de veroudering van het corps verenigingsbestuurders. De zeer geringe opkomst van leden op een uitgeschreven vergadering zelfs op die, waarin belangrijke besluiten worden genomen is onder andere een bedenkelijk verschijnsel.

De afwezigheid van de band tussen leden en vereniging plaatst de in beginsel ideale vereniging op één lijn met die corporaties, die in het leven zijn geroepen met het doel werkzaam te zijn voor een bepaald deel der bevolking, dat van deelname in die werkzaamheid is uitgesloten (stichtingen) of met die corporaties die in een bepaald opzicht de democratische bestuursvorm kennen, doch in haar beleid geen inmenging van de zijde der bewoners der door haar gestichte woningen dulden. Deze categorie, de zogenaamde verenigingen van belangstellenden, wordt voornamelijk gevormd

1) Jaarverslag 1951 Centrale Directie van de Wederopbouw en de Volkshuisvesting.

door in vroeger jaren opgerichte verenigingen, ontstaan uit een kring van sociaal voelende personen, welke verenigingen door het systeem van aandelenspreiding tot „gesloten” verenigingen worden gestempeld.

Intussen is het niet uitgesloten, dat laatstbedoelde corporaties aan minder gevaar voor geleidelijke achteruitgang of ontijdige ineenstorting bloot staan dan hun zuster-corporaties, daar zij in tegenstelling met deze door hun organisatie-opzet niet zijn aangewezen op medewerking en belangstelling van de bewoners (niet-leden). In vele gevallen vult het bestuur zichzelf aan, terwijl in andere gevallen van de zijde van derden zorg wordt gedragen voor de instandhouding van een voltallig bestuur (gemeenteraden, colleges van B. en W., vakorganisaties e.d.).

Bij de huidige stand van zaken, in het bovenstaande in het kort en wellicht onvolledig geschetst, lijkt de vraag of de mogelijkheid bestaat de band tussen de vereniging en haar leden-huurders te verstevigen van veel belang, wanneer men blijft vasthouden aan het beginsel dat woningbouwverenigingen op het terrein der volkshuisvesting werkzaam dienen te zijn als zelfstandige, autonome lichamen van vrije staatsburgers.

Objectief bezien moet er naar onze mening twijfel bestaan t.a.v. de mogelijkheid de belangstelling der bevolking in die mate op te wekken en levendig te houden dat dit een groei van de interne sterkte der woningbouwverenigingen tot gevolg heeft en uiteindelijk leidt tot het innemen van de voornaamste plaats op het terrein van de volkshuisvesting door vrije en zelfstandige corporaties. Twijfel, omdat bij de leden van woningbouwverenigingen geen besef bestaat dat men mede-eigenaar is van een gezamenlijk bezit, omdat men in den regel slechts warm loopt voor materiële voordelen (lagere huren, beter onderhoud), doch minder voor actieve deelneming in de werkzaamheid der vereniging.

Naarmate de woningmarkt ruimer werd, de meest jammerlijke woon-toestanden werden opgeheven verminderde gaandeweg de belangstelling van de bevolking voor de problemen der volkshuisvesting, voelde men hoe langer hoe minder de noodzaak om als medewerkend lid ener vereniging een plaats te bezetten in de gelederen van hen die het baanbrekende werk hadden verricht.

In dit licht bezien mogen, naar onze bescheiden mening, geen verwachtingen worden gekoesterd aangaande de mogelijkheid de band tussen leden en vereniging te verstevigen en dient men zich, volledig* rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden en met de werkelijke toestand, te bezinnen over de resterende middelen, welke gebezigd kunnen worden om de woningbouwverenigingen te maken tot vrije, zelfstandige, maar bovenal levenskrachtige en levensvatbare behartigers van de belangen der volkshuisvesting.

’s-Gravenhage

W. Dijkhuizen

De besturen van de Woningbouwverenigingen in geheel Nederland kunt U attent maken op de goede kwaliteiten van Uw product door het op deze plaats te zeggen! De kosten van deze reclame zijn matig. Vraag inlichtingen aan de administratie: KEIZERSGRACHT 188, AMSTERDAM, C. Telefoon 49128 en 43254 ★