staanden te laten bouwen. Hoewel het grote belangi van een derqelijk plan door de vergadering ten vol e werd erkend, achtte men op dit ogenblik de bouw van arbeiderswoningen een minder riskante en daarom voor de jonge Vereniging meer gewenste onderneming. Toch bleef de belangstelling voor deze zijde der volkshuisvesting leven in de kringen van de Vereniging Amsterdams Bouwfonds en in 1910 droeg men de toenmalige Directeur der Vereniging op het onderwerp m ■tudie te nemen. |

Zowel de massale Rowton-Houses in Londen als de minder omvanqrijke tehuizen in Stuttgart, Straatsburg, Dusseldorf en Berlijn werden bezocht, welke bezoeken leidden tot toetsing van hetgeen bij de Nederlandse volksaard zou passen. Nagegaan werdj |

le."ls er behoefte aan woonruimte voor alleenstaanden in een stad als Amsterdam? i i 2e. Op welke wijze zou deze behoefte bevredigd kunnen worden? |

Ter beantwoording van vraag 1 werd een met gepubliceer rapport van Bouw- en Woningtoezicht te Amsterdam van 1906 bestudeerd, waarin men de kwaliteit der slaapsteden van Amsterdam onderzocht had. . (Als slaapstede werd beschouwd elk logement, waar het rege is dat voor elkander onbekende personen in een vertrek slapen.) I

De toestanden, welke in dit rapport, dat betrekking had op 57 slaapsteden met een totaal van 1259 bedden, werden beschreven, tartten elke beschri)vingj|

2/3 van de onderzochte slaapsteden was beslist onzindelijk. In 53 van de 57 was de wasgelegenheid onvoldoende. Slechts vier hadden afzonderlijke waskommen voor elke sla- Per. I

nßirri slaapsteden ontbrak een doorlopend privaat geheel, hieronder was zelfs een slaapstede voor 44 personen. De slaapsteden waren óf kelders óf zolders, waarvan maar een enkek in directe verbinding met de buitenlucht stond, etc, etc. I

De directie der Vereniging Amsterdams Bouwfonds bezocht in 1911 weer alle in voornoemd rapport beschreven volksloqementen en kwam tot de conclusie, dat de toestand eer erqer dan beter was geworden in de tussen liggende jaren. Vraag 1 kon dus op bevestigende wijze worden beantwoord. Er bleek behoefte te zijn aan een goed Tehuis voor alleenstaande mannen. |

Op vraag 2 gaven de buitenlandse ervaringen maar een gebrekkig antwoord. , De Rowton-Houses zouden te massaal zijn voor ons land de Duitse Tehuizen droegen te veel een plaatselijk karakter.

Toen men naging welke categorieën men in ons land met deze woonruimte zou bereiken, trokken de volgende de aandacht: I

1, de bevolking van de beschreven slaapsteden: paria s en zwervers;

2. de kostgangers in de gezinnen; a. de seizoen-arbeiders. |

Men meende dat de categorie tijdelijk in de grote stad verblijfhoudende seizoensarbeiders zich het meest aangetrokken [ zouden voelen tot een Tehuis j

Hoewel men aanvankelijk in onzekerheid leefde of art. 52 (toentertijd art. 30) van de Woningwet ook toe te passen zou zijn voor woonruimten voor alleenstaanden, werd inderdaad een rentedragend voorschot van Rijkswege toegezegd, zowel voor de bouw als voor de inventaris van een Tehuis voor alleenstaande arbeiders.

Aanvankelijk bedroeg deze som ƒ 410.000.—. Toen het pfen dat in 1913 met begroting werd mgediend, groter van opzet bleek dan men aanvankelijk had bedoeld en ook de bouwgrond, welke in erfpacht werd afgestaan, met het terreiß levd bij de Ronde Lutherse kerk, maar het terrein m de Mar, nixstraat, bleek de som te gering en werd het op ƒ 510.000 vastgesteld. J

Toen tijdens de bouw van de algehele financiële positie zich door de oorlogsomstandigheden wijzigde werd nogmaals het Rijksvoorschot verhoogd en wel tot f Het Amsterdams Tehuis voor Arbeiders (kortweg A.l V.A. genoemd), werd in de periode van gebouwd door de architect Van der Pek. J

Van 1918 tot 1922 was dit tehuis, dat aanvankelijk ruimte bood aan 347 bewoners, kennelijk een experiment. De meeste bewoners kwamen zich hier niet „settlen’ , maar kwamen dit huis proberen in een bepaalde periode van hun naars van verscheiden professie uit ons land hebben een A.T.V.A.-tijdperk gekend (zie Ave Caesar van Jan de Hartog, uitgave Van Dishoeck, Bussum 1936). j

Erbestond in sterke mate groepsvorming wat mede in de hand werd gewerkt door het feit, dat wel de gemeenschappelijke ruimten van centrale verwarming waren voorzien, maar niet de kamertjes.

Pas in in alle kamertjes centrale verwarming aan*; gebracht.

Hierdoor "werd het slaapkamertje tot zit-slaapkamer. In 19 bleek het financieel mogelijk te zijn aan de inventaris de al te grote soberheid te ontnemen: o.a. kwamen in de plaats van de j

Men ondervond dat het A.T.V.A. niet meer in de allereerste plaats „tijdelijk verblijf" bood, maar voor een grote groep blijvend een tehuis werd voor alleenstaanden: vrijgezellen weduwnaars, oud en jong.

Bij het bestaan van het A.T.V.A. herdacht men het feit, dat In die jaar aan 10.000 alleenstaande mannen voor korter of langer tijd huisvesting was verschaf . Het A.T.V.A. was in die jaren vrijwel steeds bezet geweest In 1932 begon het aantal bewoners te dalen en was 6yc van de kamers Lverhuurd; dit liep in 1934 op tot 28%. Het waa een werkloosheidsperiode en in 1935 moest huorverlagino worden toegepast.

In 1936 werd uit het huurverlagingsfonds een bijdrage van f 10.000 verstrekt, welke in 1937 tot ƒ 17.000 werd verhoogd. Dit zijn de enige jaren geweest dat het A.T.V.A. van Overheidswege steun j

Toen he’t gebouw ïn IWna ée Duitse bezetting weer vrijgegeven, verzocht het College van B. en W. van Amster-i dam dringend om 320 van de 360 kamers af te staan studenten. ■

Sindsdien is het aantal kamers, dat door interne verbouwmqen al uitgebreid was, nog toegenomen, doordat de zogenaamde poetskamertjes door de architect op de hoeken bij de balcons geprojecteerd, om door de bewoners gebruikt te worden als gelegenheid om schoenen te poetsen en ' stelen, tot normale kamers werden ingencht, gezien het gebre aan ruimte.

In de laatste jaren zijn de ministeriële verordeningen betreffende de opschorting van annuïteitsaflossing ten behoeve van het onderhoud, ook voor een Tehuis voor alleenstaanden een ware uitkomst gebleken. |

In feite is hiermede officieel erkend dat alleenstaanden hier qeen „tiidelijk verblijf” maar woonruimte vinden Wanneer wij ons nu afvragen: heeft dit eerste tehuis voor a – leenstaande mannen aan zijn doel beantwoord? dan moet antwoord op deze vraag tweeledig zi,n: het is zowel ja a.B neen.

Heeft het huis aan die groep der bevolking woonruimte verschaft, welke de Vereniging Amsterdams Bouwfonds hg he oprichten van het A.T.V.A. bedoelde? Deze vraag kan met zLder meer bevestigend beantwoord worden. De jaarverslagen tonen de verscheidenheid van beroep: timmerlieden, post-Lden, politieagenten, huisknechten etc. hebben onderdak gevonden. Toch overheerst in verscheidene jaren het aantal kantoorbedienden. Het publiek dat het A.T.V.A. bezocht, was iii de eeSePen van het bestaan van A.T.V.A. zeker een mtellectueel publiek dan de Vereniging Amsterdams Bouwfonds aanvankelijk heeft bedoeld. De venters arbeiders kwamen niet in dat percentage, dat verwacht was.