samen te werken met de anarchisten, waar zij ijverden voor hetgeen ook hij voor goed hield. Juist op het laatst van t jaar was hij het, die als spreker optrad in het treurige geval van Ziethen, ten einde dit slachtoffer van gerechtelijke dwaling te bevrijden uit de gevangenis. In het comité voor de slachtoffers in Spanje, die gefolterd werden op 't fort Montjuich, nam hy dadelijk plaats en steeds was hij bereid zonder aanzien des persoons in de bres te springen voor elk recht tegen het onrecht.

Als zoodanig maakte hij vooral in Duitschland een uitzondering, want hoe weinigen vindt men, vooral in dat land, die den zedelijken moed bezitten om met alles te breken en zich te wijden aan een hoog, heerlijk, heilig ideaal, zooals hij het bezat!

Vastberadenheid, zelfs ietwat strengheid spreekt uit zijn blik, maar allen die hem gekend hebben, roemen de warmte van hart, die van hem uitstraalde over zijn omgeving.

Plotseling werd hij weggerukt uit zijn werk, uit zÜn gezin en toch hoeveel had hij nog kunnen doen op zijn leeftijd als t ware in de volle kracht des levens!

Duitschland verloor in hem veel, zeer veel, want in een karakterloozen tijd als dien wij beleven, zijn karakters te zelden dan dat ze niet op prijs gesteld moeten worden.

Een Idylle.

Naar Guy de Maupassant

II. (Slot).

De hitte werd ondragelijk. Gelijk een vuurregen brandde de zon op den wagen. Om den trein stegen stofwolken omhoog en drongen in de coupe"s, terwijl oranje- en rozengeur steeds sterker en zwaarder de lucht doortrokken.

De beide reizigers sliepen geruimen tijd in, om tegelijk te ontwaken. De zon daalde in de zee en wierp een stralenbundel op haar blauwe vlakte.

De lucht scheen frisscher en lichter te zijn. De min hijgde met nog altijd open japon ; slappe zuchten ontsnapten haar en de oogen zagen mat. Met zwakke stem zei zij:

Sedert gisteren heb ik niet gezoogd en het duizelt mij, als ware ik een onmacht nabij.

H\j gaf geen antwoord. Hij wist niet wat te zeggen. Zij begon weder:

— Wanneer men zooveel voedsel heeft als ik, moet men minstens driemaal daags te drinken geven. Soms gevoel ik mij niet wel; dan bevangt mij een gevoel, alsof het hart beklemd is ; ik kan niet ademen en ben terneergedrukt, 't Is een ongeluk, als men zooveel zog heeft!

Ja, dat is ongelukkig. Het moet u zeker pijnlijk zijn.

Werkelijk, zij scheen ziek te zijn, moede en terneergeslagen. Zij mompelde:

— Men behoeft slechts erop te drukken, om de melk te voorschijn te brengen. Dat is heel merkwaardig. Gij wilt het niet gelooven ? Te Gasale hebben alle buren er zich over verwonderd.

— Och! werkelijk ? meende hij.

— Ja, werkelijk! Ik zal het je laten zien — maar dat is niet genoeg; het verlicht zoo heel weinig ....

Zij zweeg. De trein hield stil. Tegen een zuil leunde een magere, in lompen gehulde vrouw, die een klein kind op de armen droeg. De min zag haar aan en zeide medelijdend :

— Ja, haar kon ik helpen en dat kind mij! Zie, rijk ben ik niet, wijl ik toch van huis, van mijne kinderen wegga, om elders in betrekking te gaan ; maar ik wilde toch wel een paar franks geven, als ik dat kind gedurende tien minuten mocht laten drinken. Dat zou haar goeddoen en mij niet minder. Ik geloof, ik was als nieuw geboren . . .

Weder zweeg zij, wischte onophoudelijk het klamme zweet van 't voorhoofd en zuchtte :

— Ik kan het niet langer uithouden ! 't Is of ik zal sterven !...

En door een onwillekeurige beweging berstte haar kleed geheel open en de rechterborst verscheen, forsch en stevig. En de vrouw klaagde :

— Ach god, ach god! wat zal ik aanvangen ?

De trein had zich weder in beweging gezet en

rolde verder in die bloemenzee, welke hare avondgeuren uitstroomde. Hier en daar lag een visschersboot, slapend op den blauwen vloed met haar onbeweeglijk wit zeil, dat zich afspiegelde in 't water, als lag een andere boot omgekeerd daaronder.

De jonge man stamelde :

— Maar, goede vrouw ... ik kan . . . u verlichten . ..

Zij antwoordde met gebroken stem :

— Ja, als gij wilt! Gij zult mij een grooten dienst bewijzen. Ik kan het niet meer uithouden ■— ik kan niet meer . ..

Hij knielde voor haar neder en zij boog zich tot hem, terwijl zij hem met een echte minnenbeweging de borst reikte. Daardoor kwam een druppel melk te voorschijn. Hij dronk spoedig, begeerig, regelmatig. Beide armen had hij om de vrouw geslagen, om haar aan zich te trekken, en hij bewoog den hals als een kind, bij eiken slok.

Plotseling zeide zij:

— Zoo, deze is genoeg, hier is de andere.

Gretig nam hij de andere. De vrouw had de

handen op den rug van den jongen man gelegd, ademde nu diep en gelukzalig de bloemengeur in, welke een windkoeltje met zich nam, en fluisterde :

— O, hier riekt het heerlijk . ..

Hij antwoordde niet Hij dronk met gesloten oogen,