Bondgenooten ! buitengewone strijd steun lijsten wan liet Uw strijdende

gedicteerd loonstelsel te blijven slikken. Een contract behoorte te zijn een voor partijen te aanvaarden overeenkomst en niet een eenzijdig . opgestelde en practisch onhoudbaar gebleken regeling. De tweede onjuistheid is, dat het aantal georganiseerden in Rotterdam zou bedragen ten hoogste 20 pCt., waaraan dan een als hatelijkheid bedoelde enormiteit wordt toegevoegd, dat daardoor de bestuurders der yakvereenigingen feitelijk overbodig zijn geworden en elke gelegenheid aangrijpen om de goede verstandhouding tusschen werkgevers en arbeiders te ver-, storen en van tevreden arbeiders ontevreden arbeiders trachten te maken. Wie lacht daar? Om dat te bewijzen, maken zij zich schuldig,aan een derde onjuistheid. Zij beweren n.L, dat de organisaties indertijd het verleenen van ovenverkvergunnigen door hun invloed hebben tegengewerkt. De waarheid is, dat de organisaties bereid waren, het verleenen van overwerkvergunningen te bevorderen,' als de door overwervergunning ingevoerde loonsverlaging -werd ingetrokken. Niet alleen de organisaties waren tegen overwerk, doch ook de ongeorganiseerde arbeiders, waarop de heeren zich altijd zoo gaarne beroepen. Toen door de personeelyereeniging van de Droogdok-Mij. op verzoek van de Directie een stemming onder de arbeiders wérd gehouden, bleek de overgroote meerderheid tegen overwerk te zijn. De vierde onjuistheid is tevens een beschuldiging van ernstigen aard. Er wordt n.1. beweerd, dat slechts een minderheid zou hebben beslist tot staking en dat het groote meerendeel dat op de personeelfergadering van Wilton en Droogdok was, uit buitenstaanders zou hebben bestaan. Als de werkgevers der gelijken laster hoodig hebben om hun houding goed te praten, dan is het toch wel erg.. Het slot van de circulaire is bijzonder interessant en geheel’in overeenstemming met het daaraan voorafgaande. Het luidt: „Getrouw aan de geschiedenis, zal ook thans weder een kleine minderheid door dwang, bruut geweld en andere ongeoorloofde middelen trachten de overgroote meerderheid van werkwilligen het rustig doorwerken te beletten, doch de werkgevers verméenen de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van het drijven der vakvereenigingsleiders dan ook geheel voor hun rekening te moeten laten.” Hef geheel komt eigenlijk hierop neer: De, arbeiders zijn tevreden en willen de loonsverlaging wel slikken, maar de vakvereenigingsleiders willen dat niet. De heeren denken blijkbaar, dat het bij ons gaat als in den Metaalbond. De meerderheid der leden wil de loonsverlaging niet, maar de kopstukken drijven door. Zoo de waard is . . .

Wie Ss de schuldig©? (D.), Mr. Kortenhcrst, de secretaris van de R.-K. Vereeniging van Werkgevers in de Metaalnijverheid, heeft in „De Maasbode” van 25 October 1.1. een. pleidooi geleverd voor loonsverlaging en daarbij een aanval gedaan op de houding der arbeidersorganisaties, die de aangekondigde loonsverlaging maar zonder meer niet wenschen te slikken. Hij heeft het tevens klaar weten te spelen, bedoelde loonsverlaging van 10 pCt. a 15 pCt. voor te stellen als van geen beteekenis en in het waarachtig belang van de arbeiders zelf. Wij zullen eenige argumenten van den verdediger van loonsverlaging even nader ontleden. Mr. Kortènhorst begint met te verklaren, dat de kwestie niet gaat om het betalen van hoogere of lagere loonen, doch tusschen stop zetten der fabrieken of betalen van lagere loonen. Hij vestigt daarbij de aandacht op de geweldige binnenlandsche en de moordende buitcnlandsche concurrentie. Ën verder betoogt hij, dat, om die concurrentie het hoofd te, kunnen bieden, loonsverlaging van wel 50 pCt. noodig zal zijn. Hieruit blijkt dus, dat ons vermoeden juist is, dat het den heeren werkgevers niet alleen te doen is om de loonen met 10 a 15 procent te verlagen, doch om een dergelijke verlaging meermalen te herhalen tot een bedrag van ongeveer 50 pCt. bereikt is. , Als nu de kwestie loopt, zooals Mr. Kortenhorst beweert, niet usschen hoogere of lagere loonen, doch tusschen stopzetten der fabrieken en het betalen van lagere loonen, dan geldt dat niet voor de thans aangekondigde loonsverlaging van xo pCt., doch voor de verder liggende'verlagingen tot wel 50 pCt. Want, verlaging der loonen met 10 pCt., heft de buitehlandsche concurrentie niet op en moet dus ook stop zetten der fabrieken tengevolge hebben. Indien dit argument van den heer K. juist zou zijn, dan ware-de positie van de Nederlandsche metaalindustrie hopeloos. Als de keuze is, verlaging der loonen met 50 pCt. of stopzetten, dan blijft er niets anders over dan het laatste. Of zou men denken dat de metaalbewerkers bereid en in staat -waren om voor gemiddeld f 18 per week hun arbeidskracht te blijven leveren ? Daar is immers geen denken aan! Zoo bezien is het toch heel verklaarbaar dat de organisaties en de arbeiders den strijd hebben aangebonden tegen de loonsverlaging. Zij begrijpen, evenals de heer Kortenhorst, dat hét niet alleen gaat om deze 10 procent, doch dat het gaat om het feit, of de werkgevers zouden hebben te bepalen dat liet loon za! worden gebracht op het niveau van het valuta zwakke buitenland, of dat het zal blijven overeenkomstig levensbehoeften en het veroverde weistandspeil. In eik geval zullen zij zich tot het uiterste daartegen verzetten en blijven

eischen: medezeggenschap in het vaststellen der loonen. *- ■» » Mr. Kortenhcrst schijnt zelf wei te beseffen dat een loonsverlaging van 50 pCt. zonder meer niet mogelijk is, doch „z c o- { veel mogel ij k” parallel moet gaan I aan de daling van het levensonderhoud. Dat is natuurlijk larie en in strijd niet de vooropgezette theorie, dal het loon zoo laag moet worden om met het buitenland te kunnen concurreeren. Hij heeft er dan ook handig „zooveel mogelijk” tusschen gevoegd. Als het mogelijk is, nu ja, dan kan het, maar als het niet mogelijk is parallel aan de daling van het levensonderhoud, dan moet het volgens zijn uitgangspunt toch gebeuren. Hij heeft het in verband hiermede ook al klaar weten te spelen, de thans aangekondigde loonsverlaging voor te stellen als parallel gaande met de daling van de kosten in levensonderhoud en zoo gegoocheld met cijfers, dat de metaalbewerkers feitelijk „loonsverhooging” krijgen. Men moet maar boffen ! En daartegen gaande metaalbewerkers nu vechten ! Ezels toch. Ja, meneer Kortenhorst, trots uw voorstelling alsof de aangekondigde loonsverlaging loonsverhooging beteekent, zullen de metaalbewerkers vechten.'Eri niet alleen tegen deze loonsverlaging, doch vooral om te voorkomen, dat niet langer over hen en zonder hen wordt beslist. De tijd is voorbij dat de arbeiders zich de voor waarden laten dicteeren waaronder zij hebben te werken. Uw cijfers zijn, afgescheiden van de vraag of ze voor de metaalindustrie, waarin geen overeenstemming omtrent het loon is verkregen, gebruikt mogen orden, misleidend en onjuist .gfeïnter {:■ feteerd. Om een verlaging van X 2.7 pCt. te krijgen vergelijkt.u de maand September 19.20 met de maand September 1921, U weet echter dat de loonen zijn vastgesteld in Juni 1920 en dat het besluit om de loonen te verlagen reeds genomen is in Mei 1921. Indien u de maanden Juni 1920 en 1921 als vergelijking hadt gebruikt, hetgeen in dit geval toch reëel ware geweest, dan hadt u niet 12.7 procent, doch 5.1 procexrt als resultaat gekregen. Met cijfers is deze loonsverlaging allerminst goed te praten. De organisaties en de arbeiders beschouwen haar als een reactionnaire daad, die een onnoodige en ongemotiveerde verlaging van het welstandspeU tengevolge zal hebben. De heeren werkgevers weten, het blijkt nog eens duidelijk uit boven aangehaalde uitlatingen van den heer. Kortenhorst, dat 10 pCt. loonsverlaging niet baat tegen, de concurrentie. Zij weten dus ook, dat, om stopzetting der fabrieken te voorkomen, wat anders' moet gebeuren. Welnu, als zij dat weten, waarom moet het dan voorgesteld worden 3lsu' de organisaties en de arbeiders de oorzaak zijn, dat de toestand niet beter wordt?

Indien stopzetting der fabrieken kan worden voorkomen, indien de werkloosheid is te beperken, wij zijn bereid mede te \yerken, mits het nh.-t alleen gaat ten koste van de arbeiders Werkgevers en werknemers zul-1 len tezamen met de organisaties der be| trokken en behooren te overleggen wat in j beider belang moet geschieden. » * « De heer Kortenhorst besluit zijn artikel met een tirade, waarin hij verklaart, dat Staking tegen loonsverlaging' onverantwoordelijk is, schade aan de economische positie van ons land zal brengen en alleen den buitenlandschen concurrent ten goede zal komen. Ik stel met evenveel recht daar tegenover, dat de daad der werkgeversvereenigingen onveranwoordelijk is en zij de oorzaak zijn sls de economische positie van ons land schade lijdt. De meeste werkgevers zouden zonder loonsverlaging kunnen blijven doorwerken. De heeren hebben echter gedacht, dat de omstandigheden voor hen gunstig waren om de loonsverlaging door te voeren. Deze daad der werkgevers is daarom niet alleen onverantwoordelijk, doch roekeloos bovendien, omdat zij aan hun reactionnaire neigingen de belangen der industrie en het tand offeren. i Het geldt hier geen aanval van de werklieden, doch een verweer tegen een patroonsaanval op de bestaansvoorwaarden. Daartegen te vechten tot het uiterste is niet alleen hun recht, doch hun plicht. Verdachtmaken sis Heus. (D.) De heer Stork schijnt zeer verontwaardigd te zijn over ons optreden tegen loonsverlaging. Hij scheldt althans inde „Hengelosche Fabrieksbode” onze bestuurders uit voor al wat leelijk is. Als wijde werkgevers uitmaakten zooals zij het ons doen, wat zou er een storm van verontwaardiging opgaan. Be heeren zijn in het verdachtmaken der vakvereenigingsleiders niet karig. Wij dachten altijd dat welopgevoede menschen ook in overeenstemming, daarmede handelden. Dit blijkt echter niet met allen het geval tc zijn. De heer Stork beweert n.l. niet meer of minder, dan dat de thans geproclameerde werkstakingen door de leiders uit propagandistischs overwegingen met gebruikmaking van bedriegelijke voorstellingen zijn geforceerd. In dit opzicht doet de heer Stork niet voor zijn Rotterdamsche collega’s onder. Zouden die heeren nu werkelijk meenen, dat duizenden arbeiders zich op straat lieten brengen als enkele leiders dat gaarne wenschten ? En denkt de heer Stork dat men de arbeiders kan bedriegen met cijfers omtrent hun eigen loonen ? Dat is toch wel wat al te onnoozel gedacht. Ik heb onlangs aan een verslaggever van het „Handelsblad” eenige mededeelingen gedaan omtrent den toestand en de loonen

De droom van een werkgever. ■’t Was in den laten avond van Zondag 30 October, dat de directeur van een groote scheepswerf en machinefabriek te Rotterdam, alvorens zich ter ruste te begeven, nog eventjes zijn werkkamer betrad, om daar in alle stilte den toestand te overdenken. Morgenochtend, zoo overdacht hij bij zichzelf, zal eerst recht en duidelijk blijken, welk een grooten invloed ik op ,,m ij n” arbeiders heb. De besturen van de samnnwerkende metaalbewerkersbonden hadden oo'k ,,z ij n” personeel opgeroepen om op Maandag 31 October in staking te gaan tegen de loonsverlaging. Ofschoon hij zichzelf mfet stelligheid had verzekerd, dat „zijn” arbeiders aan ’t werk zouden blijven, had hij het toch raadzaam gevonden, om nog op het laatste oogenblik een biljet onder z’n arbeiders te laten verspreiden, waarin hij, natuurlijk niet in z’n eigen belang, maar uitsluitend in dat van „z ij n” arbeiders, hen waarschuwde om niet naar de verlokkende stem van de vakyereenigingsbestuurders te luisteren. Een exemplaar van dat strooibiljet lag óp z’n bureau-ministre. Hij nam het op om den inhoud ervan nog eens na te gaan. Zoo bij het doorlezen knikte hij; af en toe eens met z’n hoofd, om als het ware tegenover zichzelf te bevestigen, dat alles wat er in stond, goed en juist was. Hij had het ,,zijh volk” nog maar ’es fijn gezegd; ’t zou er wel inslaan, zooals voorheen z’n woorden er steeds „ingeslagen” waren. Een bepaald gedeelte van den en herlas hij nog eens extra : „ . . . Waar onder de ongeveer ,13.000

arbeiders, werkzaam inde metaalindustrie in Rotterdam en Omstreken, hoogstens 20 pCt. als „georganiseerden” bij de verschillende vakvereenigingen zijn aangesloten, terwijl de overige • 80 pCt. als voor een groot deel behoorende tot de arbeidersbevolking van de firma’s N.V. Wilton’s Machinefabriek en Scheepswerf en de N.V. Rotterdamsche Droogdok-Maatschappij, aldaar in fabrieksvereenigingen zijn georganiseerd, is het te begrijpen, dat de Bestuurders der Vakvereenigingen, eigenlijk overbodig geworden door dezen bestaanden toestand en door de goede verstandhouding tusschen werkgevers en tevreden arbeiders, elke gelegenheid aangrepen om deze laatste categorie, te veranderen in ontevreden arbeiders, . . Ja, zóó was het; dat het indruk zou maken bij de arbeiders, stond vast. Had hij niet meermalen ondervonden, dat het in miscrediet brengen van de vakvereenigingsbestuurders, van die lui die maar een „lekker baantje” hebben, steeds en altijd weer succes opleverde? Dat zou het ook nu weer doen. De bestuurders ruien de arbeiders op alleen maar met het doel om zichzelf te bevoordeelen. Dat „argument” sloeg er steeds bij „zijn” arbeiders in, ’t zou er dus ook nu inslaan. Zijn volk zou niet staken en zeker niet nu hij ze op het laatste nippertje nog eens had gewaarschuwd. Ze waren zoo kwaad niet, altijd had hij er mee kunnen doen wat hij wilde. Wat bliksem, was het niet z ij n fabriek, z ij n werf en waren het dus niet z ij n arbeiders ? Hij keek eens op de klok. Twaalf uur al!

Gauw naar bed, want hij moest morgen vroeg op, wilde in hoogst eigen persoon getuigen zijn van de trouw zijner arbeiders en met eigen oog wilde hij er van genieten hoe ze, maling hebbende aan die kerels van de vakvereenigingen, met de alledaagsche sleur de poort weer zouden ingaan. » * » Dien nacht had hij een heerlijken droom. Geen van z’n arbeiders had hem inden steek gelatenallen waren zonder morren op tijd de fabriekspoort ingegaan. Wel had een zekere Oosterhoorn met zijn trawanten bovenmenschelijke pogingen aangewend om de arbeiders tot ontrouw aan hun werkgever oyer te halen; maar dat heilloos pogen was finaal op niets uitgeloopen. Er gebeurde nog meer. De nieuwe leden voor de, voor z ij n, personeel vereen iging, stroomden dien dag toe. En ’s avonds was er op algemeen verlangen een vergadering inde fabriek. Daar werd besloten om het oude bestuur af te zetten. De directeur werd bij acclamatie tot voorzitter gekozen, de onder-directeur tot secretaris en de hoofdopzichter tot penningmeester. ■ Wonderlijk was het om te zien, zooals de arbeiders dien avond van hun groote genegenheid voor de fabrieksleiding blijkgaven. Het was in één woord een dag van groot succes voor de directie en deze liet ineen royale bui bier en sigaren aanrukken, waardoor de vergadering uitliep op een waar feest, waarbij aan het slot alle arbeiders het nieuwe bestuur passeerden om een warmen handdruk van d.en directeur-voorzitter, van den onder-directeur-secretaris en van den hoofdopzichter-penningmeestex in ontvangst te nemen. ’s Anderen daags bevatten de bladen de

mededeeling, dat alle vakvereenigingen wegens gebrek aan belangstelling waren ontbonden. Maar nog een dag later had er een voorval plaats, dat onvergetelijk was. De portier van de fabriek kwam mijnheer mededeelen, dat er een aantal personen was, die om werk kwamen vragen, maar die gaarne mijnheer den directeur zelf wilden spreken. Ze deden een beetje zonderling, ’t waren vreemdsoortige menschen. Wat anders nooit gebeurde, vond nu plaats. „Laat ze binnen,” zei de directeur. Wie schetst z’n verwondering, z’n blijdschap, z’ll leedvermaak. Daar stonden, netjès op een rij en heel nederig met de hoeden inde hand ... de bezoldigde bestuurders van de ontbonden vakvereenigingen en zij kwamen met hun allen heel nederig en onderdanig om werk vragen. Barseh ■vees hij hen van ’t kantoor. „Voor jullie heb ik geen werk,” was z’n wraakzuch iig an twoord. En hoogst eigenhandig smeet hij met een geweldigen slag de poörtdeur achter hen dicht .... Mijnheer schrok wakker, wreef zich de oogen uit en kwam tot de werkelijkheid. De meid stond reeds een paar minuten op de deur.van z’n slaapkamer te kloppen, want m’neer moest vroeg op, oni tijdig aan de fabriek te zijn. Nog vervuld var; z’n heerlijken droom, kroop hij uit bed, waschte zich en kleedde zich aan, om met spoed zich naar de fabriek te begeven. En daar zag hij dat z’n arbeiders niet de poort ingingeri, maar er buiten bleven. Helaas, droomen zijn bedrog 1 JOZEF.