Hoe de menschen fascist worden. ( Inde „Metallarbeiter”, orgaan van de I Tsjechische bond, lazen wij onlangs onder bovenstaand opschrift een artikel, dat wij hieronder in zijn geheel overnemen: De Staatsrechtbank te Brünn (Tsjecho-Slowakije), een uit de hoogste beroepsrechters en uit vertegenwoordigers der politieke partijen bestaande speciale rechtbank. op wiens beslissingen geen beroep meer bestaat, heèft 48 Tsjechische fascisten veroordeeld tot in totaal 45i jaar kerkerstraf. Slechts vijf jeugdigen kregen een voorwaardelijke veroordeeling. De veroordeelden en met hen nog elf andere I fascistische leiders, die vrijgesproken werden, waren ter verantwoording geroepen omdat zij op 21 Januari j.l. geprobeerd I hadden een kazerne in Zidenice bij Brünn te bestormen en te bezetten, waarbij één der aanvallers gedood en verschillende soldaten en aanvallers gewond werden. De aanvoerder der fascisten, de eerste luitenant op non-actief Kobsinek, vluchtte na het mislukken van de aanslag tezamen met een neef van de beruchte fascistenleider Gajda naar Joego-Slavië, werd daar echter gevangen genomen en over de Roemeensche grens het land uitgezet, waarop hij naar Tsjeeho-Slowakije gezonden werd en daar tot zes jaar kerkerstraf werd veroordeeld, ofschoon hij herhaalde malen gepoogd had om voor ontoerekenbaar door te gaan. Vijf andere leiders kregen 2 tot 4 jaren kerkerstraf, terwijl de rest der beklaagden er vanaf kwam met straffen van 6 tot 12 maanden. Ofschoon de relaties tusschen de bestormers van de kazerne en de leiding van de fascistische partij tamelijk duidelijk waren en de fascistische leiders indirect en geestelijk verantwoordelijk waren voor deze daad, heeft het gerecht toch niet kunnen besluiten tot een veroordeeling van deze groep beklaagden en ze dientengevolge van de aanklacht van hoogverraad vrijgesproken. Wij willen de politieke kant van deze uitspraak en van het heele proces hier niet bespreken. Wat ons vooral interesseert, dat is het feit, dat het overgroote deel der beklaagden uit arbeiders bestaat, waarvan de jongeren dan Weer de meerderheid vormen. Wij vinden er 13 ongeschoolde arbeiders bij, waarbij drie werkloozen; verder drie arbeiders bij de bronnen, vier metselaars, een leidekker, een timmerman, twee bankwerkers, een draaier, een blikslager, een smid, twee meubelmakers, een behanger, twee bakkers, twee schilders en een kleermaker: van de 48 veroordeelden dus 35 „echte” arbeiders, terwijl onder de 13 anderen twee militairen op non-actief waren en verder een magazijnbediende, drie boeren, drie kooplieden, een chauffeur, een tandtechniker, dus menschen die evenmin tot de kapitalistische klasse behooren. Negentien der beklaagden zijn jonger dan 25, vierendertig zijn niet ouder dan 30 jaar. Het proces heeft door middel van de verklaringen der beklaagden interessant materiaal verstrekt over de oorzaken die deze menschen tot het fascisme drijven. Deze verklaringen zijn daarom zoo bijzonder interessant, omdat zij zoowel de geestelijke als de materieele oorzaken van de groei van het fascisme onder de proletariërs blootleggen. Een werklooze bankwerker antwoordt op de vraag hoe hij tot het fascisme gekomen is: „Ik was werkloos en wist dat men bij ons zonder protectie en legitimatie der (fascistische) partij geen werk krijgt.” Een landarbeider zegt: „Nou, men heeft ons betrekkingen in i staatsdienst beloofd. Nu hebben wij die al.” (Omdat zij namelijk allen gearresteerd waren.) Een werklooze ongeschoolde arbeider: „Ik ging naar de fascisten, omdat ik zonder werk was. Mlcek (eender beklaagden) heeft mij een betrekking bezorgd. Uit | dankbaarheid ben ik toen er heengegaan ...” Een kleine boer: „Gajda heeft er over gesproken hoe de republiek geplunderd wordt. Ik ben noodlijdend, heb een huisje waarvoor ik diep inde schuld steek en verdien met boscharbeid 8 Kc. per dag.” Een landbouwer: „Ik was oorspronkelijk lid van de Agrarische Partij, maar ben daar uitgegaan omdat wij verschil van meening hadden over de verkaveling van de grond. En dan ook omdat menigeen zich als boer voordoet en voor de boeren spreekt, ofschoon hij zijn knoflook voor het venster nog niet eens begieten kan.” Kobsinek, de leider der kazernebestormers: „Ik wilde bereiken dat wij een nationale staat zouden bekomen en dat het nationalisme ook zoo tot zijn recht zou komen als het behoort. Wat de economische vraagstukken betreft, dacht ik dat men met de

dictatuur de werkloosheid zou kunn doen verdwijnen.” Een werkloos handelsreiziger: „Ja en deze corruptie, deze saneering d banken, zooals ik zeide, is toch iets ve schrikkelijks. De economische protalem hebben mij tot de fascistische partij g bracht... en tot het program ben gekomen zonder precies te weten hoe Ik als handelsreiziger, die reeds vi maanden zonder werk is ...” Een landarbeider: „Op het platteland wordt de nood stee grooter. Spoedig zullen alle mensche communisten of fascisten zijn. Zoo ben b.v. van de communisten naar de fasciste overgegaan.” Een boer: „Het blijft mij gelijk of dat een clerica partij is of een partij van de duivel of va Beëlzebub. Hoofdzaak is dat ik mooie paa den in mijn stal heb.” ' Een timmerman: „Ik heb vernomen dat inde gansch arbeidersklasse groote ontevredenhe heerscht. Verder hebben wij gehoord da zij in Moscou het concern(?) hebben hoe je dat noemen moet en toen hebbe wij gezien dat je daar iets tegen doe moet.” En een molenaarszoon: „Men heeft overeen heele veranderin van de staat gesproken, maar ik dach aan zooiets als een inflatie, die ons liede van het land het leven een beetje verge makkelijken zou.” Dergelijke min of meer drastische uil spraken zou men nog zeer veel kunne citeeren. Bovenstaande bloemlezing za echter wel voldoende zijn. Er blijkt duide lijk uit dat de hoofdmotieven, die c arbeiders leiden bij hun overgang naar he fascisme, schuilen inde werkloosheid e de economische noodtoestand. De haken kruisers konden talrijke proletariërs in hu rijen krijgen door hun werk te bezorger Daarnaast heerscht een geestelijke ver warring zonder weerga. Overal is de stam tafel der spitsburgers het meest toegan kelijk voor het gepraat over de national eer. Er spreekt ook veel nijd en egoïsm uit: de ander is er bij de verkaveling van de grond een beetje beter vanaf gekomen en dientengevolge wordt de benadeeld fascist. De werklooze handelsreiziger be grijpt niet dat men zooveel millioenen ove heeft voor de saneering der banken en hl toch nog steeds werkloos is. De boer wr mooie paarden en de molenaarszoon, di onder de schulden van zijn vader gebuk gaat, zou wel graag een beetje inflati hebben om op die manier gemakkelijk zijn situatie te kunnen verbeteren. Het is hee eenvoudig het geloof aan een Messias, aan een Verlosser, dat uit al deze verwarring spreekt. Omdat alles rot is, moet er hier of daar een held vandaan komen om de zaak weer in het reine te brengen. Daaruit volgt echter dat het niet voldoende is om de reactionnaire beweging van het fascisme te bestrijden met politioneele maatregelen en scherpe uitzonderingswetten, maar dat men tot op de bodem van het probleem moet gaan en binnen de grenzen van het mogelijke oorzaken van de ontevredenheid en de verbittering moet verwijderen. Dat beteekent dat men zich moet afwenden van de reactie vooral op economisch en sociaal-politiek terrein, dat beteekent een zeer vérstrekkende bestrijding der werkloosheid en bevestiging van de bestaansbasis van alle burgers, dal beteekent terzijdestelling der ongerechtigheid, die vooral de maatschappelijk zwakkere zoo goed bemerkt. Het is de taak der arbeidersklasse er voor te werken en te strijden dat in deze zin geregeerd wordt; haar verdere taak bestaat er in het volk in te lichten en het de groote massa’s steeds opnieuw weer voor te houden dat een uiteindelijke opheffing van alle nood en ellende niet van één of andere uitverkoren leider kan uitgaan, dat men de werkloosheid niet met behulp van de dictatuur wegdecreteeren kan, maar dat het heele vloekwaardige systeem van het kapitalisme moet worden bestreden, het kapitalisme dat uit de door hem veroorzaakte lichamelijke nood der arbeidersmassa’s nog propagandamateriaal voor zijn eigen behoud en voor de geestelijke en lichamelijke slavernij der arbeidersklasse weet te putten. Als wij doelbewust de resultaten der crisis bestrijden en trachten die naar de mate van onze krachten te temperen of op te heffen en als wij tegelijkertijd de geest van het socialisme onder de breede lagen der bevolking uitdragen, bestrijden wijde burcht van het fascisme het best en verhinderen wij ook de uitbreiding van deze gevaarlijke geestesziekte. | Wij willen Hitler niet -en even- | J min zijn waren! BoycotDuitsche | j qoederen! j iiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiifl

Vakopleiding. (A.L.) Het was op het congres, door onze Bond in Juni 1926 te Amsterdam gehouden, dat de kwestie van het vakonderwijs voor het eerst aan de orde kwam. Na de inleiding, die de heer M. Worp, directeur van de Ambachtsschool en Nijverheidsavondschool voor Delft en omstreken daar heeft gehouden, besloot het congres een commissie te benoemen ,die tot taak kreeg rapport uitte brengen, omtrent de meest gewenschte vorm van vakopleiding inde metaalindustrie. En prompt één congres later, in 1928, kwam de commissie met haar rapport ter tafel, hetwelk de richtlijnen aangaf waarlangs de vakopleiding zou moeten plaats vinden. De aanvang der crisis in 1929 is de oorzaak dat het vraagstuk minder urgent is geworden, Want er behoort momenteel wel moed toe bij een leger van duizenden werklooze metaalbewerkers over vakopleiding der jongeren te spreken. En toch is vakopleiding voor hen een gebiedende eisch. Immers heeft men inde rondom liggende landen, zelfs inde oorlogs- en inflatieperiode, het vakonderwijs voortgezet, omdat, al was de toestand nog zoo slecht, het voor het toekomstig geslacht noodzakelijk was en zal blijven over goed geschoolde metaalbewerkers te kunnen beschikken. Rationalisatie en mechanisatie mogen de arbeid nog zoo vereenvoudigd hebben, telkens weer is bij de opleving der conjunctuur een tekort aan vaklieden te constateeren geweest. En daar zij, die het meest onderlegd zijn, het sterkst staan in de economische strijd, behoort het tot onze taak er zorg voor te dragen, dat de grondslag welke dient tot verdere opbouw, zoo goed mogelijk gelegd wordt. De grondgedachte, neergelegd in het rapport van bovengenoemde commissie, is, dat de vakopleiding het beste gewaarborgd is wanneer dit geschiedt volgens het systeem van het leerlingstelsel. Wat geschiedt er in ons land aan leerling-opleiding? In het rapport, uitgebracht door onze Bondscommissie, worden genoemd, de opleiding aan „De Schelde” te Vlissingen, aan „Werkspoor” te Amsterdam, bij „Figeé” te Haarlem, bij Gebr. Stork te Hengelo en de opleiding der Rotterdamsche werkgevers. Dit staatje is niet volledig meer, iets wat toe te juichen is, omdat er uit de noodzakelijké aanvulling blijkt dat er vooruitgang is te bespeuren. Er ontbreken nog aan: de Kon. Ned. Machinefabriek v/h Begemann te Helmond, de provincie Drente, alwaar door de bemoeiingen van de heer Smeenge het leerlingwezen in toepassing wordt gebracht en ten slotte het leerlingwezen der Philips’ Vereeniging voor Onderwijs en Volksontwikkeling te Eindhoven. Van alle genoemde instellingen hebben slechts de firma Stork, de heer Smeenge en de Philips’ Vereeniging voor Onderwijs en Volksontwikkeling hun leerlingenopleiding opgebouwd op de wettelijke bepalingen der Nijverheidsonderwijswet. De oorzaak van het stichten van eigen opleiding bij Philips, is gelegen in het chronisch tekort aan geschoolde vaklieden inde jaren 1926-’2B en het gewijzigde karakter der industrie. Algemeen is de klacht der grootindustrie, dat de opleiding gegeven op de ambachtsschool te veel georiënteerd is op het kleinbedrijf. Het leerlingwezen daarentegen gaat juist inde richting van de behoefte der grootindustrie. Deze gang van zaken bewijst, dat beide richtingen van opleiding naast elkaar kunnen bestaan en elkaar beconcurreeren uitgesloten kan zijn. Nu er momenteel in Noord-Brabant een bedrijf bestaat dat haar jonge krachten volgens dit systeem opkweekt, is het misschien wel nuttig er het een en ander van te vertellen. Dit temeer omdat schrijver dezes deel uitmaakt van de Commissie van Voorlichting ten behoeve van de toepassing van het leerlingstelsel door de Philips’ Vereeniging voor Onderwijs en Volksontwikkeling en ook omdat hij wederom benoemd is tot lid van de examen-commissie, die ten doel heeft de leerlingen op hun bekwaamheid te doen onderzoeken. Wat is de taak vaneen commissie van voorlichting? Een duidelijk beeld hieromtrent geeft noch de Nijverheidswet zelf, noch doen dit de uitzonderingsvoorschriften. Het bestaan der commissie vindt haar bestaansrecht echter in art. 6 van het koninklijk besluit d.d. 11 Juli 1921 (St. bl. 917). Daar het leerlingwezen echter meer en meer ingang vindt, mogen wij verwachten dat binnen niet al te lange tijd het Departement van Onderwijs een preciese omschrijving van de taak der commissie zal geven. De commissie moet thans echter haar terrein afbakenen, zij moet zich uitsluitend met het leerlingwezen bezighouden. Hieruit blijkt reeds, dat de opleiding plaats vindt niet volgens het systeem der ambachtsschool waar de theoretische en practische opleiding in één hand zijn vereenigd, maar volgens het systeem waarbij school en werkplaatsop-

leiding naast el!:aar staan. Hier springt reeds duidelijk het verschil in het oog. Immers de ambachtsschool heeft schoolleerlingen, terwijl de andere wijze van werken meer aan fabrieksleerlingen doet denken. De leerling van de bedrijfsschool gewent zich reeds dadelijk zich aan te passen aan de functie die hij later in het bedrijf zal moeten vervullen. Wij noemen slechts de magazijndienst, waardoor hij met alle materialen, gereedschappen enz. op de hoogte raakt. Hij leert tevens de administratie met de daaraan verbonden verantwoording kennen. Van de beginne af wordt er reeds gepoogd, alle leerlingen aan de bedrijfssfeer te gewennen. Zoodra de eerste practische oefenstukken gemaakt zijn, wordt er naarstig gezocht naar geschikt werk, dat inde fabriek bruikbaar is. Zou dit er niet zijn, dan zou het leerlingenstelsel geen reden van bestaan hebben, omdat dan spoedig het terrein der ambachtsschool (het maken van uitsluitend oefenstukken) betreden zou worden. De school en het leerlingenwezen leidt op voor geschoold werkman als bankwerker, draaier, grofbankwerker, fitter, instrumentmaker en electricien. Daarnaast is er nog een aparte groep en wel de glasinstrumentmakers. Deze laatsten krijgen een opleiding die hen geschikt maakt uitstekende glasblazers te worden, die in staat zullen zijn alle voorkomende laboratoriuminstrumenten te vervaardigen. De opleiding vindt plaats de eerste twee jaar inde leerlingenwerkplaatsen. Deze werkplaatsen staan geheel los van de fabrieken. Dit laatste zou overal als eisch gesteld moeten kunnen worden, omdat daar waar dit niet het geval is, niet het gewenschte resultaat wordt bereikt. De leiding van de bedrijf sschool moet inde keuze van de werkstukken absoluut vrij zijn en slechts dat werk uit het bedrijf tot zich trekken, hetgeen voor de leerlingen geschikt is en de ambitie tot werken verhoogt. Na het tweede leerjaar worden de leerlingen in het bedrijf ondergebracht en vangt hun speciale vorming aan. Gedurende de thans volgende twee jaren blijft het contact met de leeraren der bedrijf sschool zeer zorgvuldig bewaard. Nauwlettend wordt er door deze toegezien of de leerlingen niet voor minderwaardig fabriekswerk worden gebezigd. Zoodra dit blijkt, is een enkele opmerking der leeraren voldoende hieraan een eind te maken. De leerlingen zijn verplicht elke week een rapport omtrent hun gedane verrichtingen in te leveren. Vanzelfsprekend mogen wijde oogen niet sluiten voor de gevaren die dit systeem van opleiding zouden kunnen aankleven. Eenzijdige opleiding b.v. is uit de booze en het is juist een voorname taak van de Commissie van Voorlichting, nauwlettend toe te zien dat zulks niet geschiedt. Een zeer sterke stimulans dit te voorkomen is ook, dat meerdere of alle werkgevers uiteen rayon aan een leerlingopleiding deelnemen, waardoor uiteraard van de verscheidenheid der bedrijven de opleiding „all round” zal moeten zijn. Is voor de leerlingen de opleidingstermijn verstreken, dan worden hun de proeven yan bekwaamheid afgenomen. Het vorige jaar legden 31 jongens hun proef af, 30 ervan kon het diploma worden uitgereikt. Dit jaar moeten ruim 90 leerlingen hun proef afleggen. Voor het eerst bevinden zich hier een aantal glasinstru- , mentmakers onder. Het is nog slechts enkele jaren geleden, dat de vraag naar dit soort vaklieden zóó groot was, dat alleen toevoer van Duitschers en Oostenrijkers inde behoefte kon voorzien. Thans worden de leerlingen ook op de bedrijfsschool opgeleid, hun opleiding duurt vier jaar en is gelijkwaardig aan die van de overige vaklieden. Ook deze tak van opleiding valt onder de bemoeiingen van de Commissie van Voorlichting. Na het afgelegde examen kunnen die leerlingen, welke zijn geslaagd, zich aan de Philips’ fabrieken melden voor werk. (Opgemerkt zij, dat de leerlingen geen enkele verplichting ten aanzien van het dienstverband hebben.) Begrijpelijk is het dus ook, dat de diverse afdeelingschefs, die enkele jaren met de leerlingen hebben gewerkt, indien er voor deze plaats in hun afdeeling is, probeeren hen te behouden. Van de het vorig jaar geslaagde leerlingen, zijn allen op twee na in het bedrijf geplaatst geworden. Wanneer dat dit jaar ook weder geschiedt, mogen de leerlingen niet klagen. Leidt het leerlingwezen tot uitschakeling van oudere arbeiders? Zie hier een vraag, die voor velen brandend is. Een gedefinieerd antwoord is moeilijk te geven. Hetgeen wij thans constateeren, n.l. het feit dat thans bij een kleine opbloei van enkele bedrijfs-onderdeelen, alhier ter stede, niet die geschoolde krachten zijn te bekomen die men wenscht, doet ons voor de toekomst gerust zijn.