41ste JAARGANG No. 14 ZATERDAG 7 APRIL 1934 OPLAAG 45150

lALgÈmeÈnE MCDERLAMDSKHE VI7EmLBEWERKERSBWD| ÊgS • ■. • ■ ■ ■ – • • ■.■ ■ Hi

1 ABONNEMENT; Bij vooruitbetaling per jaar ƒ1.50 H Voor Buitenland verhoogd met porto Losse nummers „ 0.03 H

I HEMOM/LAAN 2A AMSTERDAM.!. I I ZTELEFOON I

ADVERTENTIËN:M Gewone advertentiën per regel ƒ 0.30 Af deelingsadvertentiën ,0.20 ‘anvaaren voor ... .. ..0.20 H

De millioenendans. Daar was een geval met een man die er op uitging om een nieuwe woning te huren en die de huisbaas op diens vraag hoeveel kinderen hij had, zonder blikken of blozen ten antwoord gaf: twee! Later, toen hij de woning betrok, kwam hij echter niet met twee, doch met acht spruiten aanzetten. Je zei me toch aldus de verontwaardigde huiseigenaar dat je slechts twee kinderen had? Ach ja, luidde het antwoord, ik dacht Inderdaad ook dat het zoo was, maar ja, als ’n mensch gaat verhuizen weet ie niet waar de rommel vandaan komt hé... Indien dit verhaaltje niet voor honderd procent waarheid bevat, is het toch aardig verzonnen en dan niet minder toepasselijk op wat zich gedurende de laatste weken in ons land heeft afgespeeld. De huidige minister van financiën, een man die een ambtelijke loopbaan bij de dienst der Rijksbelastingen achter de rug heeft en uit dien hoofde z’n pappenheimers, alias de belastingbetalers, heel goed kent, heeft maatregelen getroffen om hen die valsche opgaven deden omtrent vermogen en (of) inkomsten, sterker dan tot heden aan de tand te voelen. Tot aan de datum van 1 Mei a.s. is ieder die gedurende de laatste drie jaren de fiscus misleid heeft, inde gelegenheid ge-Steid z’n onjuiste opgaven te herstellen. Doet hij dat eigener beweging, dan is hij tegen strafvervolging gewaarborgd. En hieruit vloeit dus voort, dat ieder, die na 1 Mei wordt „gesnapt”, zich aan gerechtelijke vervolging bloot stelt. De minister heeft door,z’n in wezen toch nog niet al te krasse maatregel, een groot aantal ontduikers uit hun tent gelokt. Wat het voor lieden zijn? Wij weten het niet, maar in elk geval zijn het geen werklieden of ambtenaren, want hun is inde regel niet de geringste kans geboden om de fiscus te misleiden. De werkgevers worden immers door de wet gedwongen preciese opgave van het uitbetaalde loon aan de dienst der belastingen op te geven! De bladen brengen intusschen met groote regelmaat berichten omtrent de gevolgen van ’s ministers maatregelen. Daar is inde eerste plaats Den Haag, waar 1200 ontduikers ruim 291 millioen gulden aan te weinig aangegeven vermogen zijn komen opgeven en bovendien nog een slordige 2 millioen gulden aan te weinig opgegeven inkomen. Daaronder bevindt zich één geval vaneen persoon die ƒ 1.320.000 vermogen had verzwegen, terwijl een ander aangifte kwam doen van ƒ 75.000 aan verzwegen inkomsten. Let wel lezers, die bedragen loopen over drie jaren. Wat vóór die tijd verzwegen is, kan niet meer acuterhaald worden. Een ander voorbeeld biedt de Zaanstreek, waar zich 160 personen kwamen aanmelden en die een gezamenlijk bedrag van gemiddeld ƒ 73.000 aan verzwegen inKomsten en ƒ 1.750.000 aan verzwegen vermogen kwamen aangegeven. Alles per jaar gerekend, wel te verstaan. Bij de inspectie te Apeldoorn kwamen 200 personen hun „geweten” ontlasten. Zij hebben per jaar ongeveer 1i millioen aan vermogen verzwegen. Ook te Arnhem gaat het om ongeveer een zelfde bedrag bij een gelijk aantal personen. Voor Tilburg wordt ruim zes millioen aan nagekomen aangiften genoteerd. In Hilversum is men nog lang niet gereed,

maar reeds is gebleken dat in het belastingjaar 1931—1932 ƒBO.OOO aan inkomsten en U millioen gulden aan vermogen verzwegen is. Het Nederlandsche volk zal te zijner tijd wel worden ingelicht omtrent het totale bedrag aan verzwegen vermógens en inkomsten. Men schat dat tot nog toe voor 100 millioen gulden aan ontdoken belastinggrondslag is aangegeven en dat het tot dicht bij de 200 millioen gulden zal stijgen. Maar daarnaast wordt aangenomen, dat indien alle groote inkomens en vermogens precies zouden worden opgegeven, een bedrag van twee milliard zou worden bereikt. Uit al deze cijfers blijkt intusschen wel dat Nederland veel rijker aan vermogen en inkomen is dan de officieele getallen tot dusverre hebben aangewezen. De Staat der Nederlanden werd regelmatig voor vele millioenen bestolen en dan inde eerste plaats door lieden die dwepen met het etiket „nationaal”. De maatregelen van de regeering zijn overigens nog niet eens halve maatregelen te noemen. Om radicaal een einde te maken aan ds ontduikingen, zou men tot opheffing van het bankgeheim moeten overgaan. Dat doet men evenwel niet. Wel moet iedere onderneming het door zijn ondergeschikte verdiende loon tot de laatste cent aan het ..geheim” onttrekken en er de belastingautonteiten mede in kennis stellen, maar : ; : ; wat anders dan het bankgeheim schaden. De elkander opvolgende regeeringen zeggen het niet aan te durven uit vrees voor kapitaal vlucht naar het buitenland. De bij uitstek „nationale” Nederlanders zouden met een gerust „vaderlandsch” hart hun millioenen over de grens brengen. Aldus het oordeel van de regeering. Waarbij echter in twijfel mag worden getrokken of die millioenen elders wel zoo veilig zijn als hier. Nederland is nog rijk, dat staat als een paal boven water, maar intusschen worden de voorgenomen aanslagen op de steunbedragen der werkloozen met de dag talrijker. Het aan kapitaal en rente rijke Nederland ziet geen kans nieuwe welvaartsbronnen aan te boren inde vorm van productief werk. Inde jaren 1850—1860 was ons land ook zoo rijk aan kapitaal en rente, maar werk was er niet en de massa van het volk voedde zich met aardappelen met azijn en mosterd. De bourgeoisie hield zich in die tijd onledig met het beoefenen van weldadigheid... De Koningin heeft bij haar jubileum een beroep gedaan op heel het Nederlandsche volk om vooral te letten op wat ons als Nederlanders samenbindt. Nationaliteit is zeker van niet te onderschatten waardij, mits het niet bij woorden alleen blijft. Wat zich nu afspeelt, moge voor de regeering een vingerwijzing zijn en voor de moderne arbeidersbeweging een aanleiding tot groote activiteit bij haar pogingen om ook binnen het raam van de huidige verhoudingen alles te doen wat mogelijk is om de werkgelegenheid te doen toenemen. Er blijkt geld genoeg te zijn, welnu, dat men het dan inde eerste plaats gcbruike voor het verschaffen van werk aan de nijverheid.

Nieuws betreffende de scheepsbouwindustrie. In „Het Schip” van 23 Maart J.l. lezen wij het volgende: „Sinds 1 Januari 1934 zijn bij Engelsche en Scandinavische werven, 24 nieuwe motorschepen besteld, tezamen 181.000 bruto ton en 140.000 r.p.k., waarvan 12 in Engeland en lerland, 7 in Zweden, 3 in Denemarken en in Noorwegen en Duitschland elk één. Al deze orders zijn door de reeders in hun eigen land geplaatst, waarbij Scandinavië als één land is gerekend. Het is hoog tijd dat Nederland op die lijst verschijnt; drie maanden zonder nieuwe opdrachten zou een slecht begin zijn.” Uit dit bericht blijkt dus, dat de nieuwe orders inde betreffende landen zijn uitgegeven met het vooropgestelde doel, de eigen industrie van werk te voorzien. Hieruit mogen wij afleiden, dat de dure gulden niet de oorzaak is dat ons land van deze opdrachten niets verwierf. Men stelt zich blijkbaar op het standpunt dat de eigen scheepswerven het naast aan ’t hart liggen. Devaluatie van de gulden zou hier naar alle waarschijnlijkheid geen baat voor onze industrie opgeleverd hebben. * * * Omtrent de scheepsbouw in Japan lezen wij in „Handelsberichten” van 29 Maart j.l. het volgende: „De lage koers van de yen deed de Japansche export dermate toenemen, dat de regelmatige scheepvaartlijnen de meeste tijd ruim van lading voorzien waren; ook bij de wilde vaart kwam er verbetering. Terwijl over het eerste half jaar de vrachten niet winstgevend waren, speciaal met betrekking tot de kustvaart, profiteerde inde tweede helft een aantal groote vrachtbooten van het sojaboonenvervoer naar Europa, waarbij de .behaalde vrachten, in yens uitgedrukt, zeer bevredigend waren. Door de afwezigheid der groote schepen werd toen ook de situatie voor de kustvaart beter. De opgelegde tonnage werd gereduceerd tot beneden 100.000 ton, eenerzijds door de toeneming van het scheepvaartverkeer, anderzijds door uitvoering van het sloopplan, in verband met het aanbouwschema der Regeering. Bij de scheepsslooperijen heerschte een verrassende bedrijvigheid: 41 tauitenlandsche schepen van 294.064 bruto ton, werden in 1933 voor slooping aange. kocht. In 1933 werden 27 booten, tezamen metende 72.500 bruto ton, te water gelaten (tegen 52.156 bruto ton in 1932). Hiervan waren 18, metende samen 8000 bruto ton kleine vaartuigen, kustvaarders en booten voor speciale diensten; de overige 9, metende totaal 64.500 ton, waren oceaanbooten. Van dezê 9 waren 8 vrachtbooten, bestemd voor het verkeer met het buitenland. De bouw is gesubsidieerd ingevolge het schema der Regeering tot verbetering der schepen, welks uitvoering aanving in October 1932; alle materialen, ook de Dieselmotoren, zijn vervaardigd in Japan

OFFICIEELE MEDEDEELINCEN Over de week van 9 tot en met 14 April 1934 wordt het contributiezegel op de 15de week in het bondsboekje geplakt. en voldoen aan de hoogste classificatie van Lloyds. Het negende groote schip wordt gebouwd te Nagasaki. Het is een hoogst modern eerste klas dubbelschroefs-turbine schip, dat zoowel dient voor het vervoer van passagiers als vracht. Verwacht werd op grond van het aantal orders bij het einde van 1933, dat ook 1934 een goed jaar zal zijn voor de scheepsbouw en dat de nieuwgebouwde nieuwe tonnage nog grooter omvang zal hebben dan in het voorafgaande jaar.” De Japanners zitten dus dik in hun opdrachten en opvallend hierbij is, dat ondanks waardedaling van de Japansche munt, door de regeering toch ook nog regeeringssubsidie voor de bouw van schepen wordt verleend. Duidelijk blijkt dit standpunt: het werk moet in eigen land blijven. Maar daartegen valt dan niet te concurreeren, nóch met een dure, nóch met een goedkoopere gulden. Nieuwe verhoudings- en andere cijfers. „De Arbeid”, orgaan van het Nationaal Arbeids Secretariaat, van Woensdag 4 April, bevat nu eindelijk en te lange leste een overzicht van de ledentallen der aangesloten organisaties per 1 Januari 1934. Wij vernemen er uit dat de Federatie van Metaalbewerkers (0.8.W.M.) op voornoemde datum 1190 leden telde. In ons eigen blad van 10 Maart, waarin wij een jaar-overzicht gaven van de ledentallen der organisaties van metaalbewerkers, hadden wij voor 0.8.W.M. een achteruitgang met 4.4 procent genoteerd omdat wij ons hielden aan een cijfer dat gold op 1 Juli 1933. Nu wij echter een preciese opgave hebben betreffende haar ledental op 1 Januari 1934, komen wij tot de conclusie dat 0.8. W.M. er veel slechter afgekomen is. Zij telde op 1 Januari 1933, 1349 leden en op 1 Januari 1934, 1190 leden. Verlies: 159 leden of rond 11.8 procent. Het jaaroverzicht komt er nu als volgt uitte zien: 1 Jan. 1 Jan. Achter- In 1933 1934 uitgang pCt. Alg. bond 46.494 44.548 1946 4.2 R.K. bond 20.924 19.722 1202 5.7 Chr. bond 11.036 10.735 301 2.7 0.8.W.M. 1.349 1.190 159 11.8 Totaalcijfer 79.803 76.195 3608 6.1 Deze nieuwe cijfers toonen tevens aan dat van het totaal aantal op 1 Januari 1934 georganiseerde metaalbewerkers, de verschillende organisaties de volgende percentages hadden: Alg. bond ..................... 58.5 procent R.K. bond 25.9 „ Chr. bond 14.1 „ 0.8.W.M. 1.6 „