Het oude liedje. August Rosseau, de bezoldigde van de afdeeling Amsterdam van de Syndicalistische Federatie van Metaalbewerkers, is boos op ons en in z’n boosheid is hij ons nu met leelijke woorden komen bekogelen. Wat hij in „De Syndicalist” van 2 Juni j.l. schrijft, zullen wij hier laten volgen: „Inde (moderne) Metaalbewerker van 5 Mei 1934 doen de modernen zich zelf weer een pleizier. Met woorden en tabellen, zelfs met een grafiek toonen zij hun goe-gemeente het geringe ledental van andere bonden en federaties en de massaliteit van eigen organisatie. De syndicalisten moeten het weer ontgelden! Wij pralen daarin met een aantal leden over 1934 van 825. Op dit aantal zijn dan hun berekeningen in percentages en verloop inde grafiek gebaseerd. Dat wil dus zeggen: zij geven met opzet een valsch beeld, want zij weten dat het cijfer 825 alléén voor Amsterdam geldt. De andere afdeelingen onzer Federatie bestaan voor hen niet! Aan het slot van hun artikel staat: „Met het grafisch overzicht inde hand kunnen onze leden aan vriend en tegenstander een duidelijk beeld geven van de positie, welke de diverse organisaties innemen. ’t Is eigenlijk een stakkerig gezicht om daar in dien rechterbenedenhoek de twee kleine federaties als slakken te zien kruipen... Maar als ze in hun krantjes en brochures schrijven, dan zou |e denken dat ze nog wonder wat inde melk te brokkelen hebben. ’t Is een zielige vertooning!” Wij willen het aannemen, het is een stakkerig gezicht om menschen, die het volk vertegenwoordigen zich schuldig te zien maken aan zulk bedrog. Als de modernen met hun tabellen en grafiek tot ons komen, dan weten onze leden, dat deze valsch zijn en niet anders beteekenen dan met aantallen de futloosheid hunner beweging verbergen. Voorwaar, ’t is een zielige vertooning der modernen. Toen Maandag 28 Mei 1934 de moderne bond ons verzocht om ons ledental op 1 April, hebben wij ze verwezen naar hun rekenmeester G. v. d. Houven, want die weet het immers!” Wij worden er dus van beschuldigd met opzet een valsche voorstelling van zaken te hebben gegeven. Wij zouden, wetende dat het cijfer van 825 uitsluitend betrekking had op de afdeeling Amsterdam, opzettelijk vermeld hebben dat dit het totaal ledental van de geheele Syndicalistische Federatie was. Wat Rosseau ons hier toedicht, is onwaar; wij zijn volmaakt te goeder trouw geweest. Hoe komt Rosseau er bij, te denken dat wij met opzet z’n organisatie een paar honderd leden minder zouden hebben toegerekend dan in werkelijkheid het geval was? De waarheid is dat één onzer bedienden ten tijde van de samenstelling van ons bondsverslag,. het kantoor van Rosseau

In het verleden ligt het heden, In het nu wat worden zal. Vijf en dertig jaren geleden, meer gepreciseerd op 1 October van het jaar 1899, hield onze Bond ook een congres. Een verslag ervan is opgenomen in „De Metaalbewerker” toen nog een tweemaal per maand verschijnend blad van October 1899, 6e jaargang, no. 11. Dat congres vond plaats inde huidige residentie van Heinrich Walther, in Dordrecht dus. Het was geen toevalligheid dat Dordrecht de eer genoot van ’t congres in haar midden te hebben. Het toenmalige hoofdbestuur was daar gevestigd en het schijnt dat men er toenmaals inde kring van dat bestuur al precies zoo over dacht als het tegenwoordige bondsbestuur. Men congresseerde ’t liefst inde plaats waar ’t hoofdbestuur zetelde, vond het ook toen waarschijnlijk het gemakkelijkst. Bijzonder uitvoerig is dat verslag van ’t Dordtsche congres van 1 October 1899 overigens niet. Namen worden ér met een enkele uitzondering niet in genoemd, hetgeen wel verband zal hebben gehouden met de vrees voor ontslag. In welke zaal men bijeenkwam, vonden wij evenmin opgeteekend. De voorzitter was Willem Angenent, die een jaar tevoren, in 1898, aan „De Schelde” te Vlissingen ontslagen was. Van zijn openingsrede vinden wij niets vermeld en dat is heel jammer. Aanwezig waren de afdeelingen: Den Haag, Amsterdam, Rotterdam, Delft, Enschedé, Haarlem, Arnhem, Dordrecht, Vlissingen (metaalbewerkers en klinkers, zoo meldt het verslag) en Middelburg. Er waren derhalve 10 afdeelingen vertegenwoordigd. De secretaris J. v.d. Eist las een uitvoerig verslag voor (dat verscheen dus niet indruk). Veel discussie is er niet over gevoerd.

opgebeld heeft om te informeeren naar het ledental van de Syndicalistische Federatie. Een juffrouw stond hem te woord en heeft toen het cijfer van 825 genoemd. De betrokken bediende heeft toen dat cijfer aan de samensteller van het verslag doorgegeven en omdat hij niet beter wist heeft hij gezegd dat de Syndicalistische Federatie 825 leden telde op 1 Januari 1934. Zoodoende is dat cijfer in onze statistiek verwerkt en eerst nu doordat stukje van Rosseau, kwamen wij aan de weet dat er een vergissing begaan is. Onze bediende heeft niet gevraagd naar het ledental der afdeeling Amsterdam, doch naar dat van de Syndicalistische Federatie. Het is niet in zijn hoofd opgekomen om zijn vraag nog eens extra vergezeld te doen gaan van de mededeeling dat hij niet informeerde naar het ledental der afdeeling. De juffrouw die het cijfer opgaf heeft van haar kant zonder meer aangenomen dat de informatie het ledental der afdeeling betrof en zoo is het misverstand, naar nu achteraf blijkt, ontstaan. Intusschen, er gaat bijna geen jaar voorbij zonder dat wij met één of met beide federaties overhoop liggen over de ledenstatistiek. Nimmer vernemen wij achteraf klachten van de R.K. en de Chr. bonden. De schuld ligt uitsluitend bij de Federaties omdat zij öf geen ledencijfers publiceeren óf veel te laat. Wat nu de gevolgen van de vergissing betreffen, waarover Rosseau een keel opzet als een varken dat geslacht wordt, het volgende: Uit no. 11 van de uitgave van de Rijksdienst der Werkloosheidsverzékering, waarin de ledentallen der werkloozenkassen per 31 December 1933 worden vermeld, blijkt dat de Ned. Vereen, van Metaalbewerkers op die datum 200 leden telde. Deze vereeniging omvat het ledental van de Syndicalistische Federatie 'buiten Amsterdam. Wij moeten dus nu aannemen dat de geheele Syndicalistische Federatie 825+200= 1025 leden telt. Het totaal aantal georganiseerde metaalbewerkers stijgt* daardoor van 77053 tot 77253. Daardoor moet dan ook het percentage leden dat de Federatie in het totaal aantal georganiseerde metaalbewerkers heeft en dat in ons verslag als 1.1 procent vermeld staat, op 1.3 procent worden gebracht. De Syndicalistische Federatie is dus in ons verslag tweetiende procent tekort gedaan. Dat is nou alles. Niet alleen achter de fabriekspoort, maar ook achter de helverlichte étalages van de Winkel-Maatschappijen, grijnst het kapitalistische spook u tegen. Ook daartegen u gewapend, door LID en VERBRUIKER van de COÖPERATIE te worden. En dan voord eischen, dat u het bekende HAKA-MERK geleverd wordt.

Haarlem maakte er aanmerking op dat met geen woord in ’t verslag was gerept over de afgetreden voorzitter C. te Veldhuis. Daarna bracht de penningmeester verslag uit en daaromtrent vernemen wij dat de inkomsten ƒ 1055.96, de uitgaven ƒ 952. bedragen hadden, zoodat de kas een saldo hield van ƒ 103. Toen dat verslag uitgebracht was, kreeg de administrateur van de krant het woord. Dat was H. L. Kuipers uit Groningen. (Maar diens afdeeling was niet vertegenwoordigd, of, wat ook mogelijk was, er bestond wellicht geen afdeeling meer in die plaats.) De krant had aan inkomsten ƒ 932.11, aan uitgaven ƒ 966.47i te boeken, zoodat er een deficit was van ƒ 34.36^. Dan is de redacteur met z’n verslag aan ’t woord. Die redacteur was ook een Groninger en ofschoon z’n naam in ’t verslag niet vermeld wordt en evenmin aan de kop van ’t blad te vinden is, weten wij toch wel dat hij naar de naam Wolters luisterde. „’t Bureau van redactie” was gevestigd inde Agricolastraat 40 b, te Groningen. Betreffende dat verslag van de redacteur lazen wij het volgende: „Het verslag getuigt niet van veel opgewektheid, voornamelijk omdat hij zoo weinig medewerking ondervindt. Alleen de commissie uit de afdeeling Dordrecht heeft trouw hare bijdragen geleverd, maar overigens is de medewerking niet veel zaaks geweest. Het is uit dien hoofde dubbel moeilijk om het blad zoo geschikt mogelijk te maken, het geeft te weinig en kan toch niet meer geven. Meer medewerking is een hoofdvereischte voor het blad.” De man besloot dan ook het bijltje er bij neer te leggen, hij wenschte het eervolle ambt van redacteur niet langer te vervullen. Er werd langdurig over het blad en zijn inhoud gesproken en allerlei wenschen werden geuit en raadgevingen ten beste

Daar moest Rosseau nou zoo’n helsch kabaal over maken en v.d. Houven, die n.b. zelf de cijfers niet eens groepeerde, maar ze aan het verslag ontleende, als valsche rekenmeester tentoonstellen. Gus, we beginnen aan je te verliezen... Je mag ons gerustelijk voorstellen als een verwaterd socialist, als verloochenaar van de klassenstrijd en meer van dat fraais, voilé,! Maar dat wettigt niet dat je ons als onbetrouwbaar en bedrieger kwalificeert. Dat recht komt je niet toe. En dan nog dit: ook al pronk je nou in de statistiek met 200 leden méér, de Syndicalistische Federatie blijft tóch... zoo’n klein slakje inde rechter benedenhoek van de grafiek. Maar moed hoüen m’n jongen...! De weg uit de crisis. (Vs.) Wij hebben ons voorgenomen in dit artikel een weg te wijzen die ons binnen enkele maanden uit de crisis moet leiden.- Het lijkt nogal aanmatigend dit neer te schrijven. Velen hebben gezocht naar doeltreffende middelen om de crisis te bestrijden, doch een universeel middel is nog niet gevonden en zeker niet aanvaard. En toch meenen wij te mogen aannemen dat. de plannen, welke wij gaan ontvouwen, absoluut tot een overwinning van de crisis moeten leiden. Laten wij eerst nog heel simpel aangeven hoe de crisis begint, of wel hoe de laatste crisis begonnen is. Algemeen wordt aangenomen, dat de z.g. beurskrach van September 1929, zooals Amerika deze te zien gaf, het begin van de crisis was. Ook wij willen aannemen dat hier het begin gevonden moet worden, doch de oorzaak is deze krach allerminst. De oorzaak moet gevonden worden inde overweldigende voorraden goederen en kapitaal, welke omstreeks die tijd allerwege waren opgeslagen of beschikbaar waren. Wij zouden dit met cijfers kunnen aan, toonen, maar wij beperken ons liever tot het constateeren alleen. Deze voorraadvorming was ongetwijfeld een gevolg van het feit, dat wij ver beneden „onze stand” leefden. Of om het anders te zeggen, wij verbruikten veel minder goederen dan wij produceerden. Voorts heeft tot deze voorraadvorming de onevenwichtigheid inde productie bijgedragen. Wij vormden b.v. te veel kapitaal en wij teelden te veel stapelproducten in verband met de afzetmogelijkheden. Maar wij maakten daarentegen niet te veel verbruiksvoorwerpen. De fabrikanten van deze weten direct wanneer zij de productie moeten beëindigen, omdat er tusschen fabricage en verkoop als regel zeer weinig tijd verloopt. Wat gebeurde er nu op het moment waarop bleek dat verschillende takken van industrie en ook wel van landbouw niet konden voortwerken omdat de wereld als het ware oververzadigd was? De arbeiders werden met duizenden en tienduizenden ontslagen. Dit geschiedde niet zoo plotse-

gegeven. Men was bijna vergeten dat er nog een redacteur moest worden gekozen. Verschillende namen werden genoemd, maar voor zoover de genoemden aanwezig waren, bedankten zij voor de eer. Arnhem noemde een zekere Adamas uit Haarlem, maar diens afdeeling moest niets van hem hebben. Rotterdam noemde Jantzen, maar die bedankte. ’t Meest voelde men daarna voor de Dordtsche commissie, die alreeds aan ’t blad medewerkte en waarvan Jantzen deel uitmaakte tezamen met Angenent en als Iwe ons niet al te zeer vergissen, Paassen. Wolters zou, tot dat alles geregeld was, nog een poosje als redacteur aanblijven. Inderdaad heeft nog dat zelfde jaar de Dordtsche commissie de redactie overgenomen en zoo kwam de verzorging van ’t blad in dezelfde plaatste berusten waar het hoofdbestuur gevestigd was. Het congres besloot aangesloten te blijven bij het N.A.S., de eenige toen bestaande centrale eener vrije vakbeweging. Dordrecht had een voorstel ingediend tot vorming vaneen weerstandskas en daarover is nogal lang en uitvoerig van gedachten gewisseld. Maar zij won het pleit door aanname van het voorstel met 9 tegen 1 stem. Men stemde dus per afdeeling en niet per ledental. De bijdrage werd vastgesteld op 5 cent per lid, met dien verstande dat ook de contributie voor het N.A.S. daarbij ingesloten zou zijn. In werkelijkheid zou er dus geen 5 cent per lid inde weerstandskas gestort worden. Amsterdam had voorgesteld om jaarlijks een landelijke meeting voor metaalbewerkers te houden, maar Dordrecht vond de propaganda meer gediend door uitgifte van een brochure. Amsterdam zag haar voorstel met 9 tegen 1 stem aangenomen, maar voor zoover ons bekend is het besluit nimmer uitgevoerd. Trouwens het besluit tot vorming vaneen weerstandskas zou ook

ling, doch het is ongetwijfeld vóórgekomen dat in slechts enkele maanden het aantal werkloozen enorm steeg. Waren wij nu met elkander verstandig genoeg geweest om tb zorgen dat deze uitgestooten werkkrachten normaal bleven consumeeren, dan was het natuurlijk onmogelijk geweest dat de crisis zich over alle bedrijven had uitgestrekt zooals een olievlek zich verspreid op een vloeiblad. De crisis zou met name de kledingindustrie, de schoenindustrie, de levensmiddelenindustrie, de zuivelbereiding, de radio- en gloeilampenindustrie, de tuinbouw, het spoorwegbedrijf enz. enz. niet of in veel minder ernstige mate hebben getroffen. Wij meenden evenwel dat een werklooze zich moest gaan bekrimpen, niet beseffende dat diezelfde werklooze vele industrieën in hun hartader ging treffen en ze tot stilstand of kwijning bracht. Wij gaan nu niet theoretiseeren over de vraag of de werkloozensteun in 1930 en later gelijk had moeten zijn aan het loon. Wij meenen evenwel de oorzaken van de crisis in vele bedrijven te hebben blootgelegd en zeer zeker hebben wede oorzaken van de armoede, die inde gezinnen der werkloozen is ontstaan, blootgelegd. En nu willen wij aangeven hoe deze armoede o.i verdreven moet worden, althans een middel aanwijzen om deze armoede voor een groot gedeelte op te heffen. De weg uit de crisis. Hoe denken wij ons deze weg op m.a.w. hoe willen wijde werkloozen weer opnemen inde rijen der normaal-consumeerenden? Door hun heel eenvoudig zoowat alles te geven wat zij noodig hebben in ruil waarvoor zij dan weer hun arbeid moeten leveren. De contra-prestatie in optima-forma. We beginnen met na te gaan aan welke voorwerpen het meeste behoefte is. We zullen dan constateeren, dat de werkloozen kleeding noodig hebben en schoenen. Vele duizenden zullen een rijwiel voor zichzelf of voor hun vrouwen goed kunnen gebruiken. Weer anderen zullen wel prijs stellen op een radio-toestel of wel verlangen zij naar een zwempak, een kampeertent, een vischhengel, een kinderledikant of een behangetje aan de muur. De behoeften zullen ongetwijfeld veelzijdig en veelvormig zijn. En nu moet de Nederlandsche Staat deze binnen de kortst mogelijke tijd gaan bevredigen. Alle verlangde voorwerpen, voor zoover die in ons land geheel of grootendeels vervaardigd worden, worden door de regeering geleidelijk aangekocht en in verschillende magazijnen opgeslagen. De gewenschte artikelen worden evenwel niet met normale Nederlandsche bankbiljetten of Nederlandsche klinkende munt betaald. We willen „vadertje Staat” geen nieuwe lasten op zijn schouders leggen. Want ook hij maakt moeilijke tijden door. Neen, wij hebben ons een heel andere betalingsvorm gedacht. De regeering moet als het ware een leening sluiten op de arbeidskracht die thans in zoo ruime mate voorhanden is en alle goederen betalen

maar niet één, twee, drie uitgevoerd worden. Middelburg had voorgesteld een bondsziekenfonds op te richten, maar dat werd met 7 tegen 3 stemmen onder de tafel gewerkt. Den Haag en Amsterdam bepleitten voorts internationale aaneensluiting en ’t congres onderstreepte de wenschelijkheid door de voorstellen met algemeene stemmen aan te nemen. Ach, ’t zou allemaal nog eenige jaren moeten groeien alvorens al die wenschelijkheden van ideaal tot werkelijkheid zouden worden. De Bond was nog maar zoo heel klein en het aantal geschikte krachten om leiding te geven' was gering, ’t Congres ging nog diezelfde dag uiteen. Men had slechts één dag, een Zondag, er voor genomen. Men was vol goede hoop en vervuld van ernstig willen. Maar na dit congres van 1899 zouden er nieuwe groote moeilijkheden komen. Zeven jaren zou ’t nog duren alvorens de Bond op hechte grondslag stevig zou worden opgebouwd. Er waren weinig personen om leiding te geven en de werkdagen waren nog ontzettend lang. De metaalbewerkers dommelden nog en onthielden de organisatie het geld dat noodig was om haar sterk te maken. Maar toch, makkers, wij zijn er gekomen, met vallen en opstaan. Bij de weinigen van toen was veel liefde en toewijding voor de Bond aanwezig, twee dingen die onmisbaar zijn om moeilijkheden te overwinnen. Waarom wij deze congres-herinnering schreven? Ach, alleen maar om nog eens goed te laten uitkomen hoe ’t was en hoe ’t geworden is. Ineen tijd van 35 jaren vaneen klein Dordtsch zaaltje naar de Koningszaal van „Artis” te Amsterdam, waar wij trouwens al vele malen na 1920 ons congres hebben gehouden.