Onbegrensde zelfgenoegzaamheid (J. H.) De opzienbarende, veel besproken en tenslotte met heel behoorlijke resultaten beëindigde actie en strijd in het haringvisserijbedrijf behoort tot het verleden. Er er zou voor ons geen aanleiding zijn geweest er over te schrijven op deze plaats, ware het niet, dat in het orgaan van de Christelijke Metaalbewerkersbond over deze actie ook een drietal artikelen is verschenen. De inhoud van deze artikelen geeft wèl aanleiding er wat nader op in te gaan. Het eerste artikel van bijna vier kolommen (nummer van 11 Juni), geschreven door W. Strijbis Pzn., voorzitter van de Christelijke organisatie uit het transportbedrijf, beoogt een uiteenzetting te geven van de gang van zaken tot aan het uitbreken van het conflict. De duidelijkheid ervan is niet in overeenstemming met de lengte, terwijl de kern van de kwestie feitelijk verdoezeld wordt inde veelheid van woorden. De kern van de kwestie was, van alle franje ontdaan, dat de reders halsstarrig weigerden om enigszins behoorlijk tegemoet te komen aan de zeer billijke, in gezamenlijk overleg tussen de organisaties, ingediende verzoeken. Tot driemaal toe werd met de looncommissie onderhandeld, zonder dat iets werd bereikt; evenveel malen trachtte de rijksbemiddelaar een „aanvaardbaar” resultaat te verkrijgen. Het was alles vergeefs, het bleef bij enkele kleine concessies. Zelfs een uiteindelijk, ook weer in gezamenlijk overleg tussen de organisaties opgesteld minimum-program, kon op geen stukken na genade vinden inde ogen der reders. Op het allerlaatste moment, toen het eerste deel van de vloot moest uitvaren is door de organisaties nog gepoogd om door onderhandeling tot een aanvaardbaar resultaat te komen. Het antwoord van de reders was dat zij de vissers inde gelegenheid stelden te monsteren op de oude voorwaarden aangevuld met de gedane concessies. Basta! En onmiddellijk daarop adviseerde het bestuur van de Christelijke organisatie de vissers toen om te gaan monsteren! Hieruit komt toch wel glashelder vast te staan dat, toen het er op aan kwam pal te staan voor de rechtvaardige verlangens der vissers, deze door het bestuur van de Christelijke organisatie smadelijk inde steek werden gelaten. Rechtvaardige verlangens nog wel, die door diezelfde organisatie inde eerste plaats mee waren opgesteld. De gevolgen van deze uit zuiver vakverenigingsstandpunt bekeken volkomen onbegrijpelijke houding zijn niet mis geweest. Bij honderden hebben de vissers de Christelijke organisatie, waarvan een groot aantal sedert vele jaren lid was, verlaten en zijn overgegaan naar de Centrale Bond van Transportarbeiders, die met de R.K. organisatie de consequentie van deze actie, dat is, de strijd voor betere arbeidsvoorwaarden voor de vissers, had aanvaard. Het bestuur van de Christelijke organisatie schijnt dit in het geheel niet te hebben verwacht. Men schijnt er vertrouwen in te hebben gehad, dat de Christelijke vissers de rug wel weer zouden krommen onder de reactionnaire wil van de reders. Dit is, gelukkig, anders uitgekomen. Maar inpiaats dat de bestuurders van de Christelijke organisatie nu de fout bij zichzelf zoeken in hun onverklaarbare houding, geven ze min of meer onbehoorlijk af op de Centrale Bond van Transportarbeiders, op de R.K. organisatie en zelfs op de Christelijke vissers. Zij schrijven over de „rode” organisatie, die de arbeiders zou hebben „omgekocht” door hen „over te nemen” en „uitkering te geven” en noemen dit „een droeve rol”! Ook de houding van de R.K. organisatie is „droevig”, vooral omdat zij naast de „rode” organisatie is blijven staan en „tegenover ons en dan wel op deze manier”! En tenslotte zijnde vissers, die jaren lang trouwe leden van de Christelijke bond waren, nu ineens „onverantwoordelijken” geworden, die „hun bezinning kwijt waren”, maar, „ze zullen vroeg of laat wel tot de overtuiging komen, dat Christendom en socialisme onverenigbaar zijn en de „moderne vakbeweging” inderdaad een „sociaal-democratische” is. Och, zodra het Christendom nog maar mag leren wat minder met het wóórd, maar wat meer met de daad te werken, dan zal het met die onverenigbaarheid wel loslopen. Overigens is dit allemaal hiet anders dan vluchten voor de werkelijkheid,

die voor de heren inderdaad buitengewoon bitter is. Geen ogenblik schijnen ze zich de vraag voor te leggen of ze wellicht zelf een „droeve rol” en zelfs een „heel droeve” hebben gespeeld, waarvan de gehele vissersbevolking de dupe zou zijn, indien hij uitgespeeld had geworden. Onbegrensde zelfgenoegzaamheid! We zouden hiermee kunnen eindigen, indien ook niet de redacteur van de „Christelijke Metaalbewerker” zich geroepen had gevoeld aan het artikel van Strijbis nog twee van zijn hand toe te voegen. En ook deze heer (H)ordijk borduurt op precies hetzelfde stramien verder. Ook hij schijnt blind te zijn voor het feit, dat in deze geschiedenis maar één grove fout is gemaakt en wel door het bestuur van de Christelijke organisatie, dat op het critieke moment de arbeiders in het algemeen en haar eigen leden in het bijzonder volkomen inde steek liet. Ook deze heer vaart uit tegen de „socialistische” en de R.K. organisatie. En voor de Christelijke vissers, die zich hebben laten overschrijven, wordt zelfs de vraag geopperd, of „deze mensen misschien altoos verkeerd georganiseerd zijn geweest”, d.w.z. geen Christelijke vissers waren? H. gelooft dit wel niet en schrijft dan verderop: „Maar wisten deze Christelijke vissers dan niet, dat het verschil tussen een Christelijke en een socialistische organisatie nog iets meer betekent dan de naam alleen?” „Dat dit een principieel verschil is, een verschil dus van levensbeginsel en levenshouding? En dat daarom dus ook bij de Christelijke beweging ten aanzien van het practische vakverenigingswerk andere maatstaven worden aangelegd en andere methoden worden gevolgd? Wij erkennen gaarne, dat wij met volkomen zekerheid op deze vragen geen afdoend antwoord kunnen geven, doch durven wel de veronderstelling aan, dat wij bij deze vissers inderdaad te maken hadden met een zeer ernstig gebrek aan het juiste inzicht omtrent het doel en het karakter van de Christelijke vakbeweging.” Wat die andere maatstaven en methoden betreft, in het practlsche vakverenigingswerk bemerkt men daar bitter weinig van, afgezien dan van het feit, dat de Christelijke vakbeweging in het algemeen wat gauwer geneigd is om maar

genoegen te nemen met het door de patroons gebodene. Overigens moge hierbij de volgende vraag worden gesteld: „Hebben wellicht de Christelijke vissers in deze actie juist het ware doel en karakter van de Christelijke vakbeweging volledig leren kennen?” Deze vraag klemt temeer in verband met het volgende citaat uit het artikel van (H); „Want het gaat”, zo redeneert men dan, „het gaat toch maar om het resultaat. En men ziet totaal voorbij, dat ook de middelen ter verkrijging van dit resultaat door het beginsel moeten worden beheerst. En dat elk resultaat hoe mooi en hoe groot op zichzelf, moet worden afgewezen als het verkregen wordt door middelen, die de toets der beginselen niet kunnen doorstaan. De beslissing daarover berust uiteindelijk bij het bestuur van de organisatie, dat de verantwoordelijkheid draagt en niet bij de leden.” Dit betekent dus dat het bestuur, de leden hebben hierin blij kaar niets te vertellen, had beslist dat de totaal onvoldoende concessies van de reders aanvaard dienden te worden en dat staking voor een behoorlijker levenspeil van de vissers in strijdwas met het Christelijke beginsel. In het algemeen maken onze Christelijke vrienden zulke buitelingen niet en gaan ze, zij het ook schoorvoetend, mee met de gedragslijn, zoals die in onderling overleg wordt uitgestippeld. Hier heeft men echter hoogstwaarschijnlijk gedacht, wij hebben de overwegende positie als organisatie en dus kunnen we het er wel op wagen onze eigen wil door te drijven, dat er niet gestaakt mag worden. Het bestuur had uitgemaakt, dat de vissers zich maar weer geduldig moesten krommen onder de reactionnaire wil van de reders. De vissers hebben dit geweigerd, zij hebben noodgedwongen de strijd aanvaard en deze heeft hun vrij behoorlijke resultaten opgeleverd, waarmede ook het praatje is weerlegd, dat er bij de onderhandelingen uitgehaald was, wat er inzat. Het kan zijn nut hebben deze les goed te onthouden.

Aan Pietsie! ’k Zag een grote foto prijken Inde krant van deze week. En mijn hart dat klopte pijnlijk, Toen ik naar die foto keek. Als men leest van de ellende, ’s Morgens, ’s avonds, inde krant, Van die In dat mooie Spaanse land, Schudt men ’t hoofd, en zegt: „wat „vreeslijk”, Al die arme stakkers daar. Maar als je die foto aankijkt, Krimp je even in elkaar. Bij ’t aanschouwen van dat snoetje, O, zo angstig, zo vol smart, Denkend aan je eigen kindren, Wordt het je wèl bang om ’t hart. Arme lieve kleine Pietsie! Wat heb jij moeten doorstaan. Later zul jij eens beseffen, Wat men je heeft aangedaan.

En terwijl je tranen vloeien, Vraag je je dan af, o God, Wie weet, of mijn eigen schatten Morgen treft datzelfde lot! Onbewust bal je je vuisten En je energie breekt baan, Om voor Pietsie en zijn vriendjes Stevig op de bres te staan. Hulde aan de dappere vaders N.V.V. S.D.A.P. En de moeders, ja, ik weet het, Ook zij helpen dapper mee. Geeft toch allen kameraden! Alles wordt in dank aanvaard. Onze Spaanse vrijheidshelden Zijn dat offer toch wel waard? Pietsie, wij beloven plechtig Al is Nederland ook klein, Alle Nederlandse ouders Zullen ook jouw ouders zijn. Lieve, kleine Spaanse schatten, Hollands arbeiders staan pal. Opdat eens voor jullie allen Ook de zon weer schijnen zal. Juli 1938. B SPANJÉ—WINNINK.