Ontwikkeling en verbreiding van Esperanto Esperanto is een levende taal. Er zijn er, die menen, dat iets „kunstmatigs” niet kan groeien, dat dus Esperanto doods en dor is. Niets is minder waar. De taal is slechts kunstmatig, voor zover ze ontstaan is inde studeerkamer. De lezers van deze rubriek weten echter, dat hier geen willekeur heeft plaats gehad, maar dat Esperanto is ontstaan uit verschillende levende talen, waarbij gelet is op logica, eenvoud, uniformiteit en welluidendheid. Bij het scheppen van de taal, die een groot deel vaneen edel mensenleven heeft opgeëist, is voor 60% geput uit de Romaanse, voor 30% uit de Germaanse en voor 10% uit de Slavische talen. Voor wat de grammatica betreft, is de Engelse als voorbeeld genomen. Het leven staat niet stil en daarmede hield de ontwikkeling van Esperanto gelijke tred. Sinds 1887, het jaar der geboorte van de wereldtaal, is aan de bestaande woordenlijst een groot aantal nieuwe woorden en uitdrukkingen toegevoegd. Hoe is dat gebeurd? Kan maar ieder naar believen een woord bedenken en dit aan de woordenlijst toevoegen? In genen dele. De outsiders, de buitenstaanders, hebben weleens gedacht, dat Esperanto bij meer algemeen gebruik in dialecten uiteen zou vallen. Dit gevaar zou niet denkbeeldig zijn, als voor de zuiverheid van de taal niet een instantie in het leven was geroepen, die daartegen waakte. Dit instituut heet „Lingva Komitato” (Taalcomité) en is samengesteld uit Esperantisten uit verschillende taalgebieden, die hun sporen op het gebied van de taal hebben verdiend. Dit college controleert en onderzoekt alle nieuwigheden. Wanneer nieuwe vormen gedurende lange tijd zijn toegepast, aan de praktijk zijn getoetst en daarbij deugdelijk bevonden, worden ze aan de officiële woordenlijst tcegevoegd en gepubliceerd ineen aanvullende woordenlijst. Bij de beoordeling van nieuwe vormen wordt als toetssteen steeds aangenomen het „Fundamento”, de grondslag van het Esperanto, samengesteld door den auteur dr. Zamenhof. Deze grondslag is op het eerste Esperanto-congres te Boulogne-sur-Mer in 1905 „onaantastbaar” verklaard. Zo kan het ook gebeuren, dat oude vormen afslijten en door betere worden vervangen. Hier hebben we dus dezelfde evolutie als bij de levende talen. Het zijn vooral de schrijvers en dichters, die de taal met nieuwe vondsten verrijken. De rijke Esperanto-literatuur voert dus steeds nieuwe sappen toe aan het levende organisme. Nadat de taal op 26 Juli 1887 te Warschau het levenslicht had aanschouwd, kwamen al spoedig de eerste aanhangers, voornamelijk Polen en Russen, weldra gevolgd door Duitsers en Zweden. Van 1900—1905 begon Esperanto in Frankrijk vaste voet te krijgen. De eerste schreden waren gezet, leer- en woordenboeken verschenen, de literatuur begon zich te ontwikkelen, groepen en verenigingen werden opgericht. Esperanto was op mars. Maar daar kwam de wereldoorlog, die de reeds zo fors groeiende plant tot een armetierig stekje deed ineenschrompelen. Internationaal contact was bijna niet meer mogelijk. Men vreesde, dat alles voor niets was geweest. Maar Esperanto bleef ondanks alle tegenslagen leven en na de oorlog herstelde de taal zich weer vlug van de zware slagen, die zij moest doorstaan. Volgens een onderzoek door de Volkenbond ingesteld, waren er in 1922 in 38 talen leer- en woordenboeken uitgegeven, terwijl de literatuur bestond uit ± 4000 werken. Een statistiek van 1926 toonde aan, dat er toen op de wereld waren (+ 125.000 Esperantisten in 7000 plaatsen, verdeeld over 120 verschillende landen. Het aantal Esperantobladen bedroeg + 80. Nadien heeft de groei niet stilgestaan. Vooral in Nederland is de Esperanto-beweging hard gegroeid, terwijl in 1927 het aantal georganiseerde Esperantisten in ons land ± 1500 bedroeg, zal dit nu ongeveer de 10.000 naderen. Ofschoon we het proces wel veel sneller zouden willen zien verlopen, mogen we toch in het licht van deze cijfers optimistisch zijn en bedenken, dat in grote dingen de molens wel langzaam malen, maar daarom niet minder zeker. C. K.
De beste clown Op een dag kwam een man in Stockholm aan. Voor particuliere zaken. Stockholm heeft twee goede variété-theaters en omdat onze vriend zich voor variété’s interesseerde ging hij, toen hij een uurtje vrij had, naar het gebouw, waar de beroemde Rivel optrad. Inde hall hingen veel bonte aanplakbiljetten. Mooie biljetten met het portret van Rivel. En onder ieder biljet stonden woorden van de grootste begeestering. Rivel, het wonder der humor! Rivel, de grootste triomf van het lachen! Rivel, de grootste clown van alle tijden! Rivel, een gebeurtenis! Rivel, iets ongehoords! En de man las de teksten met een verwonderd lachje. Toen wendde hij zich tot iemand, die evenals hij de biljetten nieuwsgierig bestudeerde: „Wat zegt u van zo’n reclame? Hoogmoedswaanzin! Vindt u ook niet?” „Hebt u hem wel eens gezien?” „Neen. Maar ik zal het doen!” „Nu, kijk hem dan eens goed aan. En oordeelt u dan, of die reclame hoogmoedswaanzin is!” „Is het werkelijk de moeite waard?” „De moeite waard? Vraagt u dat aan mij? Deze Rivel is de grootste clown, die de wereld tot nu toe gezien heeft, meneer!” „Meent u dat werkelijk?” „Maar ik vraag u, meneer! Dat is toch het hoogste van alle varlété-kunst. Deze Rivel is toch de vrolijkheid, de grap in persoon! Wat zou er verder kunnen zijn buiten Rivel?” „Hm, wat u zegt. Is hij werkelijk zo goed als Grock?” „Wat, Grock? Maar mijn beste meneer, hoe kunt u die beiden vergelijken. Rivel is iets, dat maar één keer inde wereld bestaat. lets geweldigs. Hoe kunt u toch zo iets vragen! Maar, natuurlijk, u hebt hem nooit gezien! U schijnt alleen maar Grock te kennen!” En de man, die alleen maar Grock kende, verheugde zich over dat antwoord:
„U hebt volkomen gelijk, meneer. Ik ken alleen maar Grock! Die ben ik namelijk zelf!” En de andere man, die alleen voor Rivel belangstelling had, verheugde zich ook: „Ziet u, dat wist ik direct. Ik ben namelijk Rivel...” De juiste methode Het is niet alleen een kunst om een profeet te zijn, maar nog groter kunst om profetieën in de juiste vorm voor te dragen. Haroen al Raschid, de grote khalif, had een ellendige nacht gehad. Hij had iets heel onaangenaams gedroomd: al zijn tanden waren plotseling uit zijn mond gevallen. Haroen al Raschid riep zijn wijzen en zijn droomuitleggers naar het paleis, vertelde hun zijn droom van de uitgevallen tanden en vroeg hun om raad. „Allah moge u, o grote heer, voor ongeluk bewaren,” begon de opperste der droomuitleggers van het hof, terwijl hij in ootmoed de knie boog. „Gij zult al uw verwanten vóór u zien sterven. Vergeef mij, o, mijn gebieder.” Maar Haroen al Raschid vergaf niet. Ook was hij den opper-droomuitlegger niet genadig. Hij zette hem uit zijn ambt en liet hem voor zulk een kwade tijding honderd stokslagen op de voetzolen geven. Toen vorderde hij den in rang volgenden wijze op, om hem zijn droom te verklaren. „Allah moge uw familie een lang leven schenken, o, hoge gebieder! De droom betekent, dat u hen allen zult overleven...” En Haroen al Raschid glimlachte. Dankbaar gaf hij den profeet honderd dinar en benoemde hem tot opper-droomuitlegger met het recht om onaangediend aan de tafel van den heerser te eten.
MINKATUUR 2.
De secretaresse Door Willy van Zon. Mabei Leighton stapte met een bezwaard hart de stoep op van het grote landhuis, waar de moeder van John Diving woonde. Mevrouw Diving had ineen kort, hoewel beleefd briefje te kennen gegeven, dat zij er prijs op stelde een onderhoud te hebben met Mabei. Ze had niet verwacht, dat zij het grote huis ooit zou betreden, waar John was opgegroeid en vanwaar zijn moeder nog altijd probeerde zijn leven te besturen, ook sinds hij in New York eigen zaken deed. Mevrouw Diving ontving Mabei ineen als werkkamer ingericht vertrek, dat er te luxueus uitzag om zakelijk te zijn. Maar luxe, overdadige luxe, was nu eenmaal een typerend kenmerk van de Divings, sinds de oude Keith Diving zijn weduwe een groot aantal millioenen achtergelaten had. John’s moeder zat achter een imposant schrijfbureau en wees Mabei hooghartig een stoel tegenover het bureau. „Ik wil eens ronduit met u spreken. Daar hebt u toch geen bezwaar tegen?” „In het minst niet,” ant-
woorüde Mabei, terwijl zij zich inspanae om haar stem even koei en gereserveerd te doen kuriken ais die van de ouae dame. „(J is heel knap. John heeft een goede smaaü, dat moei ik toegeven, maar ik vind knappe secretaressen in zaken, die ooor jonge, rijke, ongetrouwde mannen woraen beheerd, een ernstig kwaad van deze tijd.” Mabei reageerde niet. „U kunt het natuurlijk niet helpen, dat John van u houdt.” „neeft hij dat gezegd?” Haar ogen glansden. „ik herinner mij de woorden niet meer precies, maar zoiets was het in ieder geval En ik wens niet, dat John met u trouwt.” „Hebt u iets tegen me?” „Niet tegen u persoonlijk, maar tegen uw klasse. John zal trouwen met een vrouw, die ik voor hem uitzoek, anders wordt hij onterfd.” „Dat is onbillijk,” vond Mabei. „Uw mening interesseert mij niet. Ik wil u een chèque van vijftig duizend dollar geven, als u van John af ziet en uw betrekking bij hem opgeeft.” „Van John afzien?” vroeg Mabei, met een eigenaardige glans in haar ogen. „En als ik dat nu eens niet kón?” „ü moet. U zult het doen. U is een veel te verstandig meisje, om een bedrag van vijftigduizend dollar te versmaden. Is het niet?” Mabei Leighton gaf dooreen hoofdknikje te kennen, dat mevrouw Diving haar verstand op de juiste waarde had geschat. Zij zag opmerkzaam toe, toen John’s moeder een in leer gebonden chequeboek uiteen vak van haar bureau nam en de chèque uitscheurde. „Wilt u u even overtuigen, of het bedrag juist is ingevuld?” Het meisje boog zich over het waardevolle papier en toen zij het bedrag geluidloos, met een even bewegen der lippen, voor
zich heen zegde, klom een zachte blos naar haar wangen. „U gaat nu onmiddellijk op reis naar Hawai. Ik heb een plaats op de boot voor u besproken. Uw ticket ligt gereed aan het plaatsbureau. U verbindt zich om twee maanden weg te blijven. Als John overeen week uit Europa terugkomt en u niet vindt, is hij u binnen enkele weken vergeten.” Mabei knikte toestemmend en stond op. Zij borg de chèque zorgvuldig in haar tasje. Zolang zij nog onder de ogen van mevrouw Diving door de werkkamer naar de uitgang liep, wist zij haar opwinding te verbergen. Mevrouw Diving stuurde een lang telegram naar Parijs met de mededeling, dat Mabei Leighton zich voor vijftigduizend dollar had laten uitkopen. „Je mag me wel dankbaar zijn,” eindigde het telegram, „al die secretaressen met mooie gezichtjes zijn vampyrs.” Het antwoord-telegram van John Diving luidde: „Uw bericht ontvangen. Stop. Ben reuze-dankbaar. Stop. Heb Mabei Leighton twee weken voor mijn vertrek naar Europa ais secretaresse ontslagen. Stop. Heb de nieuwe secretaresse mee naar Europa genomen. Stop. Ben in Parijs met haar getrouwd en blijf nog een maand. JOHN”.
„Het meisje boog zich over het waardevolle papier ...”
,Mabei Leighton stapte met een bezwaard hart de stoep op van het grote landhuis."