. De (Detaalbewerhcr

flMibllcatle*orgaan van öen aigemeenen flfcetaalbewerftecsbonö, Bonö van /fcacblmsten en Stofcccs. ikoper* en Bllftbewerfceröbonö in ®eöerlanö.

i2e Jaargang. 2 o ME I 1 9o 5. No. 11.

De Zaaier. Een zaaier ging uit om te zaaien, Hij strooide zijn zaad in het rond, En vulde vol ijver de voren, Gemaakt inden smachtenden grond. Als nu in der aarde gedijenden schoot De zon haar verkwikkende groeistralen goot, Dan zwo lende zaadjes door liefde bevrucht, Zij staken hun topjes verheugd inde lucht. De zaadjes ontwaakten tot plantjes. Zij, eenmaal zoo nietig en klein, In ’t duister der aarde verscholen, Gevoelden de macht van het zijn. Zij richtten zich slank en bevallig omhoog, En brachten de zon aan d’azuurblauwen boog Hun innigen dank voor het heerlijk gevoel, Te kunnen voldoen aan hun aanleg en doel. De zaaier was vroolijk te moede. Bezag het met stralenden blik. Hij sprak, bij het zien van de velden; Dat alles bewerkte eens ik. Hoe rijk toch betaalt mij de lieve Natuur, Weldra gaande schoven gerijpt inde schuur. Ik heb, ja met moeite den arbeid verricht, Maar ’t was, om de oogsten, mijn heiligste plicht. Een zaaier ging uit om te zaaien. Hij strooide zijn zaad in het rond. En overal vielen de zaden. Op harden en rotsigen grond. Hoe ’t zonnetje z’ook met haar gloed overtoog, De aarde bleef koud en ’t gezaaide werd droog, De stormwinden kwamen die in hunne vlucht Ontvoerden het zaad inde dwarrelende lucht. Maar toch, ineen spleet van de Aarde, Waar niemand het oog had gericht, Ontkiemde nog een van de zaadjes, Gekoesterd door warmte en licht. Eén enkele straal van de liefd’rijke zon, Eén druppel, gevloeid uit de wellende bron, Dat alleswas koestrend het zaadje genaakt, En eenzaam was het uit zijn sluimering ontwaakt. De zaaier aanzag het met vreugde, Wel waren er schatten verwaaid. Maar toch was niet alles verloren. Toch had hij niet vruchtloos gezaaid. Waar hij van zijn arbeid geen oogst had verwacht, Daar was hij voldaan, en zijn oog rustte zacht, Op ’t enkele sprietje, daarginds inde spleet. Want ’t was toch de vrucht van den plicht dien hij deed. Een zaaier ging uit om te zaaien, Hij strooide zijn zaad in het rond, En overal viel het zoo dacht hij, In vruchtbren, ontvankelijken grond. Hij zaaide en zaaide zoo hard hij maar kon, Doch wolken omfloersten bedroevend de zon, Door regen en hagel werd d’aarde gestriemd. Waardoor van het vruchtbare zaad niets ontkiemt. Al donkerder werden de wolken, Al weeker de bodem der aard’, Geen enkel klein zaadje wou groeien, Of bleef voor verrotting bewaard. Zoo werden de kiempjes hardvochtig gesmoord, En in hunne groeikracht en leven gestoord, De zwarte gevaarten beletten hun was, Zij doemden hen tot een verpestend moeras. De zaaier aanzag het met smarte, En klaagde met droevig gemoed: Is dat nu het loon voor mijn moeite, De vrucht van mijn zweet en mijn bloed? Maar toch, door zijn wilskracht versaagde hij niet, Want al te goed kende hij zaaiers verdriet. Daarom viel de arbeid, hoe zwaar ook, hem licht. Trots alles, volbracht toch de zaaier zijn plicht. Koog aan de Zaan. T. BOOT. Het reeht op het leven. Bovenstaande wordt door niemand ontkent, tenminste als men er pertinent een vraag van maakt. O, zeker! leder mensch moet kunnen leven, wordt alom geschreven en gepredikt, maar hoe is de practijk des levens voor den arbeider? Hij weet wel dat het recht om te leven, inde practijk wel eens moeielijk te bewijzen is.

Als hij gezond, flink, sterk, krachtig en bekwaam is voor zijn werk en de 35 jaar nog niet gepasseerd, nu ja, dan vindt hij nog wel hier of daar een plaatsje. Maar dan moet hij ook erg zoet zijn, geen lid van een vakbond zijn of sociale kranten lezen, want dan is het mis. Altijd eerbiedig opzien tegen de superieuren, er nooit tegén mopperen als de schuld vaneen baas of chef hem inde schoenen wordt geschoven, dat maar geduldig dragen. Voor een kleine fout je maar laten uitvloeken en boete laten opleggen, als je dat alles toelaat, heb je kans je werk te houden, als er geen slapte komt. Mocht je er dan toch uitraken, dan is er kans op hulp bij een ander. We laten hier een biljet volgen, om te doen zien hoe of het gaat. AANVRAAG VOOR PLAATSING aan de HAARLEMSCHE MACHINEFABRIEK. Bij open plaatsen worden deze sollicitantlijsten geraadpleegd. Bij eventueele oproeping ter nadere bespreking worden geen reiskosten vergoed. Bij eventueele inzending van getuigschriften worden alleen afschriften daarvan verzocht. 1. Naam en Voornaam. 1 2. Woonplaats te 2 3. Straat en nummer 3 4. Ouderdom. 4 5 Gehuwd of ongehuwd. 5 6. Aantal kinderen. 6 7. Waar vroeger gewerkt 7 8. En hoe lang. 8 9. En in welke vakken 9 xo. Plaatsing verzocht als 10 11. Thans werkzaam bij 11 12. Tegenwoordig loon 12 13. Reden voor verandering 13 van betrekking. 14. Aanbevolen door 15 Datum Handteekening – Dat is nu een biljet uit velen en niets buitengewoons, maar het teekent dan toch onzen vrijen, verlichten en beschaafden tijd. No. 4 vraagt uw ouderdom en wees ervan verzekerd, als ge de 40 gepasseerd zijt,, ge komt er niet in. De groote fabrieken maken tegenwoordig de reglementen en fondsinstellingen zoo, dat ge boven de 35 jaar niet meer aangenomen wordt. Dat is een klaar bewijs dat ge boven de 35 jaar in waarde gaat dalen, en dus niet meer goed bruikbaar zijt. Nu is het altijd fatsoenlijkér om dan naar het reglement der fabriek te kunnen verwijzen, dan om te zeggen: je bent te oud. Dat laatste is zoo grof en de beschaving moet ook hoog gehouden worden ... in woorden. No. 5. Gehuwd of ongehuwd. Onze voorouders zouden zoo’n vraag met betrekking op hun werkzoeken niet begrepen hebben, wij echter weten wel dat het een groote beteekenis heeft voor den patroon. Ten ie om dan minder loon te geven, en ten 2c hebben ze dan nog meer onafhankelijkheidsgevoel, terwijl dat heelemaal weg is, als het aantal kinderen 5 of 6 bedraagt. Dat zijn allemaal factoren die ons den idealen toestand van onze samenleving doen zien. Als we die heele aanvraagstaat doorzien, dan lijkt die die veel op een soorts geloofsbelijdenis, want je moet vertellen waar je gewerkt hebt en waarom je weg gaat, waar ge werkt en hoe lang ge er werkte, wat ge er verdient en waarom ge weg wilt. Hoe dikwijls gebeurt het ook wel dat een werkzoekende het adres waar hij werkt opgeeft en daardoor in de knel komt. Het is niet meer voldoende, als gij u aanbiedt als werkman, en zegt op proef te willen werken. O, neen, gij moet voldoen aan alle dingen hierboven gevraagd, en het allerbeste is om te willen slagen dat gij wordt aanbevolen dooreen pastoor of dominee of andere z.g. invloedrijke personen. Heb je zoo’n hooge oome op je hand, dan is er kans dat ge er ook in dwaalt, al ben je geen vivert met je

werk. Zoo zien we dikwijls van die suikerzoete jongens, lievelingen van zulke hooge oomes, voorgaan, voor degelijke flinke vaklui. Ronde kerels met handen aan het lijf die geen hielenlikkers zijn, blijven buiten de fabriekspoort. Het is wel een paradijs voor den werkman. Het recht op het leven is wel theoretisch erkend, maar practiseh wordt het gelogenstraft, en al worden er direct geen dooden gevonden door den honger, toch moet men met blindheid geslagen zijn om te willen ontkennen, dat er ellende en armoede heerscht en dat vloekt met het recht op het leven. Bovendien het leven moet meer zi,n, dan enkel lang en zwaar werk, kortstondige nachtrust en zwart brood met glazige aardappelen. Wie van de arbeidende klasse kan nu werkelijk zeggen: Ik heb wat aan mijn leven? Wc wagen niet een getal als procentcijfer te noemen. En toch het kon zoo goed, anders zijn. Als de arbeiders zelf de handen aan den ploeg slaan. Als zij niet zitten te wachten, met de gedachte het zal wel beter worden. Als zij eendrachtig optreden in hun vakbond dan kan er verandering komen. Als zij zich niet storen aan leuterpraatjes van; het geeft niets. Als zij hun gevoel en hun verstand harmonisch laten werken. Als zij ijverig kennis nemen van alles wat er voorvalt inde industrie. Als zij medegevoel betoonen voor elkanders leed. Als zij door aaneensluiting, hun wel overwogen plannen en eischen aan de patroons kenbaar maken. Dan is er kans om te verkrijgen voor allen de middelen om te leven. Als allen willen die kunnen, en kalm en zakelijk aanpakken, we zullen nu alreeds heilzamen invloed kunnen uitoefenen. Bondgenooten! op voor de propaganda, wint nieuwe leden. Op! allen, om te veroveren het recht om te leven. Bonbsmeuwö, Uit DELFT. Arbeiders, lotgenooten, verdrukten ! gij die altijd doof zijt voor het idee organisatie, gij die niet doordenkt en je met mooie beloften laat paaien en gij die berust in uw lot en wacht op een beteren tijd, tot u wil ik eenige regelen richten, inde hoop dat het een weinig bij zal dragen tot onze lotsverbetering. Waar men gaat of staat en waar men ook komt, overal ziet men, waar men zijn oog ook richt, dat er iets in onze samenleving is wat er niet in behoort te zijn; overal ziet men verdrukking en uitbuiting, uitbuiting gepleegd door de patroons, op ons, arbeiders. Niemand gaf hun het recht om zoo te handelen, doch men nam dat, zonder dat men daar tegen protesteerde. En deze uitbuiting nu zal nog net zoo lang duren als gij dat wilt, want gij alleen hebt de macht in handen om daaraan een einde te maken, als gij slechts durfde, als gij toonde dat gij een wil bezat, doch gij berust en durft niet op den voorgrond te treden voor uw goed recht en waardoor dan de patroon nog meer voortgaat, met zijn verdrukking en uitbuiting. Dit ook is het geval bij de firma F. W. Braat; men organiseert zich daar wel, maar men durft niet goed, men wil daar nog samenwerking met de patroons. Verheeld je arbeiders, men stichtte daar een organisatie of vereeniging, die zich ten doel stelde om voor hen die daar werkzaam zijn verbeteringen aan Ie wenden. Men ontwierp een reglement met verscheidene artikelen en dat zou dan de patroons worden voorgelegd, waaraan hij dan zijn hooge goedkeuring kon hechten. Of dit al is geschied, is mij nog niet ter oore gekomen, doch is het nog niet geschied, dan zou ik u raden : doe dat niet, want de georganiseerde patroons laten ook hun reglementen niet aan u lezen. Zulke handelingen van de arbeiders zelve geven dus de patroons nog meer macht, hetwelk tot gevolg heeft, dat zij zoo alleenheerschend durven optreden. Ik zal hier eenige staaltjes van humaniteit laten volgen, dan kan uzelf eens oordeelen hoe uw houding moet zijn tegenover de patroons en uw medemenschen. Dezer dagen kregen twee jongens van 17 en 15 jaar hun ontslag, omdat zij om meer geld hadden gevraagd. Braat heeft tot regel gesteld de loonen té regelen naar ouderdom en toen nu die eerste jongen jarig was geweest en dus recht had op meer geld, vroeg hij er om en de patroon beloofde dit te zullen nazien. No. 2, een teer ventje voor zijn ouderdom, verdiende 2iji cent per uur, waarvoor hij al langen tijd dienst doet als voorslager, met een grooten hamer en dikwijls zwaar werk, en ook deze vroeg den patroon om meer geld. Vier weken verloopen en de beide jongens worden op het kantoor geroepen en daar deelde men hun mede, dat hun